Tagarchief: Dharma

Vorm is leegte en leegte is vorm


Rond half een in de middag begint de mist langzaam weg te trekken. Carla maakt Narrator wakker en zegt dat Man en zij dadelijk de lunch gaan klaarmaken. Man stelt voor om een warme lunch te bereiden, zodat ’s-avonds in het donker bij het volgende aanlegpunt een eenvoudige maaltijd kan volstaan.

Wanneer Narrator zich heeft opgefrist, is het warme middagmaal klaar.

“Een eenvoudig maar voedzaam maal. Ik hoop dat het mag smaken”, zegt Man.

“Eet smakelijk”, zeggen Carla en Narrator.

“Ik denk dat wij bij het opkomen van het hoogtij voldoende zicht hebben om te kunnen wegvaren”, zegt Man.

“Dat zou mooi zijn, want dan kan ik tegen het einde van de middag nog een dutje doen bij het schommelen van de boot”, zegt Narrator.

“Nu wij het hebben over het schommelen van de boot; enkele minuten geleden zag ik enkele eenden voorbij drijven op de plas water naast de boot. Bij het zien van het golvenspel door het trappelen van hun poten in het kielzog van deze eenden, dacht ik aan ons gesprek vanmorgen over ons leven als een droom gesuperponeerd binnen het “heel-zijn”. Het golvenspel – een metafoor voor ons leven als een droom, want het golvenspel in het wateroppervlak is een superpositie binnen het wateroppervlak – binnen het water is een metafoor voor het heel-zijn”, zegt Carla.

Drijvende eenden[1]

“Een mooi voorbeeld van het samengaan van heel-zijn met de wervelende verschijningsvormen van alledag”, zegt Man.

“Nu wij het er toch over hebben, zou jij mij nog wat water willen bijschenken?”, vraagt Narrator aan Man.

“Alsjeblieft”, zegt Man.

“Volgens mij zijn wij nu aangekomen bij de kern van het tweede deel van onze zoektocht naar “Wie ben jij”. Heel-zijn en “jij” in de verschijningsvorm van alledag vallen samen binnen het onuitsprekelijke alomvattende “heel-zijn”, waarbij wij – de ander en ik in onze alledaagse verschijningsvormen – als een droom zijn gesuperponeerd in het “heel-zijn”.
Hierbij moet ik denken aan een radio signaal – gesuperponeerd op een draaggolf – dat als één signaal wordt verzonden door de ruimte. Zonder draaggolf geen overdracht van een radiosignaal, zonder ruimte geen overdracht van het signaal: zij zijn wederkerig met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk in de ruimte.

Superpositie[2]

Ik kom weer terug op de vraag: “Eén – wat is dat?” aan de wijze vrouw in het Boeddhistische vraagstuk waarop zij niet in staat was te antwoorden. Zoals een golf als verschijningsvorm en de oceaan als “heel-zijn” onlosmakelijk op elkaar zijn gesuperponeerd, is het niet weten van deze wijze vrouw ook gesuperponeerd op “heel-zijn” of is volledig opgenomen in het “heel-zijn”?, vraagt Carla aan Narrator.

“Beiden:

Nacht kust de sterren
En laat de golven wiegen,
Binnen het heelal.
De droom der dromen geheel
Antwoord op: “Eén – wat is Dat”

En:

Antwoord in stilte
Op de vraag: “Eén – wat is Dat”;
Heel-zijn in alles

En beiden tezamen in een haiku:

In Eén ademtocht
Vorm – leegte, en leegte – vorm
Verenigd in Al

Hiermee zijn wij volgens een commentator [3] bij de kern van de Hart Sūtra gekomen en deze kern van de Sūtra luidt:

“Hier, vorm is leegte en leegte is vorm.
Leegte is niet anders dan vorm; vorm is niet anders dan leegte”.

Of in het Sanskriet:

iha rūpaṃ śūnyata śūnyataiva rūpam
rūpānna pṛthak śūnyatā śūnyatāyā na pṛthagrūpaṃ

waarin we een aantal keren voor “leegte” het woord “śūnyata”[4] tegenkomen. De andere kernwoorden zijn:

  • iha wordt meestal vertaald met “hier, in deze wereld, op deze plaats”. Dit bijwoord is samengesteld uit “i” dat “compassie” betekent en “ha” dat onder meer “meditatie, kennis, de maan, doden, wegnemen, verlaten en als laatste letter van het alfabet ook wel laatste ademtocht of doden” betekent. Het woord “iha” heeft hiermee tegelijkertijd de betekenissen van “met compassie wegnemen van illusies” en “meditatie en/of verlichting in deze wereld”.
  • rūpaṃ – de accusativus van het woord “rūpa” – dat meestal vertaald wordt met “vorm” en daarbij ook de betekenissen heeft van: “droomachtige verschijning, innerlijke natuur, imago, sierlijke vorm en symptoom”. Het woord “rūpa” is afkomstig van de werkwoordkern √rūp dat “vormen, uidrukken” en daarbij ook “verschijnen” en “zichzelf tonen” betekent. Mijn vader zei dat “zichzelf tonen” het verwezenlijken van het Alomvattende Eén of het “heel-zijn” is.
  • “na pṛthak” dat meestal wordt vertaald met “niet zonder” of “niet gescheiden van”. [5]

Volgens de kern van de Hart Sūtra is niet alleen de verschijningsvormen van alledag en van ons leven van alledag, maar ook “de verwezenlijking van het Alomvattende Eén en daarmee het “heel-zijn” leeg”, zegt Narrator.

“In de Hart Sūtra wordt een aantal keren uitleg gegeven aan Shāriputra, bijvoorbeeld: “Dus Shāriputra, alle Dharma’s zijn leeg zonder eigenschappen, niet ontstaan, niet verdwenen, noch smetteloos, noch vervuilt, noch volledig en ongevuld”. Wat is de betekenis van de naam Shāriputra?”, vraagt Carla aan Narrator.

“De naam Shāriputra is samengesteld uit “Shār” dat in het Sanskriet “wind, pijl en verwonden” betekent en “putra” dat “kind” betekent [6]. Hiermee wordt met de naam Shāriputra verwezen naar “kind van de wind” – vluchtig en altijd alom aanwezig – en daarbij “kind bestemd om de illusies weg te nemen (pijlsnel in een zucht)”. Door deze bestemming staat Shāriputra in een aantal Mahāyāna teksten met een been in het “heel-zijn” en met het andere been in “de alledaagse wereld van fenomenen”; door deze dubbelrol is Shāriputra een ideaal persoon om te handelen in het “Alomvattende Eén” en binnen “de waan van alledag” als onderdeel van “heel-zijn”. Shāriputra [7] is een van de belangrijkste leerlingen van Shakyamuni Boeddha. Volgens Boeddhisten is Shakyamuni Boeddha de historische persoon Siddhārta Gautama na zijn volkomen verlichting”, zegt Narrator.

“Jouw uitleg over de kern van de Hart Sūtra doet mij denken aan de naam JHWH voor God in de Tanach [8] – en in het Oude Testament van het Christendom – die “Eeuwig” of “Altijd” betekent en ook kan ook worden opgevat als de Hebreeuwse werkwoordvorm “הוא” of “is” van het werkwoord “zijn”. Meestal wordt “הוא” vertaald met “Hij die is”, maar oorspronkelijk is betekenis alleen “is” zonder verdere duiding. Veel religies vallen bij het duiden van hun kern terug op het “onnoembare zijn”: bijvoorbeeld in Hebreeën 7:3 met “Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch beginsel der dagen, noch einde des levens hebbende” voor de Messias. Maar meteen na het duiden van het “onnoembare zijn” gaan de religies over tot het duiden van dit “onnoembare zijn” binnen de waan van alledag om daarna de plaats van de volgelingen veilig te stellen binnen het “heel- zijn” en in relatie tot het “onnoembare zijn”, zegt Man.

“Zo ook de Hart Sūtra. Na de kern: “Vorm is leegte en leegte is vorm. Leegte is niet anders dan vorm; vorm is niet anders dan leegte” begint de Hart Sūtra langzaam weer te draaien als een cycloon, want hierna wordt nogmaals gesteld dat naast vorm ook de vier overige skanda’s leeg zijn: “Op de zelfde manier zijn gevoel, perceptie, gedachten en bewustzijn leeg”. Hierna meldt de Sūtra dat alle vormen van zelf/Zelf leeg zijn zonder inhoud:

“Dus [9] alle Dharma’s [10] zijn leeg zonder eigenschappen, niet ontstaan, niet verdwenen, noch smetteloos, noch vervuilt, noch volledig en ongevuld”.

Ik kan dit alleen lezen als: alle Dharma’s zijn – via “leegte is vorm” – volkomen opgenomen in het Alomvattende Eén of in het onnoembare en ondeelbare “heel-zijn” van Martin Heidegger”.
En de Sūtra gaat verder met een groot aantal negaties:

“Daarom is er in leegte geen vorm, geen gevoel, geen perceptie, geen geheugen, geen bewustzijn, noch oog, noch oor, noch neus, noch tong, noch lichaam, noch geest, noch gedaante, noch geluid, noch reuk, noch smaak, noch gevoel, noch sporen van perceptie van oog naar conceptueel bewustzijn, noch oorzakelijk verband van onwetendheid naar ouderdom en dood, en geen einde van oorzakelijk verband van onwetendheid naar ouderdom en dood, noch lijden, noch leniging, geen weg, geen kennis, geen verworvenheid en geen niet-verworvenheid.”

Met deze negaties begint de Sūtra na “Vorm – leegte en leegte – vorm” langzaam weer volkomen vorm (en leegte) te krijgen – als een foto in een ontwikkelbad – binnen het Alomvattende Eén.

Ontwikkelbad[11]

Ah, eindelijk de zon, nog even en de mist gaat verdwijnen. Met wat geluk kunnen wij dadelijk weer om ons heen kijken. Wanneer wilde jij wegvaren?”, vraagt Narrator aan Man.

“Ik stel voor om met hoog water zo rond drie uur het anker te lichten en weer de terugtocht naar Lauwersoog te beginnen. Door de mist hebben wij vanmorgen het laatste stuk van onze tocht naar Vlieland niet kunnen afleggen. Wanneer wij vanmiddag dit deel zouden varen, dan lopen wij – volgens de weersverwachting – kans om over twee dagen in slecht weer terecht te komen: het lijkt mij beter om dit te vermijden. Nu kunnen wij voor de weersverandering in de jachthaven aankomen. Ik kan de boot dan op tijd klaar hebben voor de overdracht aan mijn vriend”, zegt Man.

“Ik heb zoveel gesproken dat ik te weinig heb gegeten. Kun jij mij het brood en de kaas aangeven?”, vraagt Narrator aan Carla.

“Alsjeblieft. Zijn brood en kaas ook leegte volgens de Hart Sūtra? Ik denk dat ik het antwoord weet, maar wat vind jij?”, vraagt Carla.

“Zij zijn geen permanente – op zichzelf staande – verschijningsvormen: zij zijn ontstaan door het bakken van het brood en door het rijpen van de kaas en zij zullen tijdens de spijsvertering in een andere vorm overgaan. Ook wanneer zij niet worden gegeten, bederven zij binnen korte tijd. Ook het algemeen aanvaarde idee van “brood” en “kaas” zijn geen permanente op zichzelf staande verschijningsvormen: zij krijgen betekenis en waarde binnen een mensensamenleving, zij zijn een keer in de loop der geschiedenis ontstaan, zij veranderen en zullen ook een keer weer verdwijnen. Op deze manier zijn brood en kaas tegelijkertijd vorm èn leegte binnen ons mensenleven. Daarnaast geven zij vorm èn leegte aan ons leven binnen ons “heel-zijn”.
Herakleitos heeft volgens overleveringen gezegd:

“πάντα χωρεῖ καὶ οὐδὲν μένει” καὶ “δὶς ἐς τὸν αὐτὸν ποταμὸν οὐκ ἂν ἐμβαίης” [12]

of zeer vrij vertaald:

“Alles stroomt en niets is bestendig, en wij kunnen niet twee keer in hetzelfde tij verblijven”.

Net als onze boottocht hier op het wad: alles verandert voortdurend van vorm, en geen vorm is bestendig. De mist die ons zonet nog volledig omhulde, is verdwenen. Dit doet mij denken aan een kort gedicht aan het einde van een Boeddhistisch vraagstuk: ik heb hiervan een haiku gemaakt:

Zon schijnt aan de hemel
na verdwijnen van de mist
helder als altijd

Hoewel wij “verandering” pas op het volgende deel van onze zoektocht zullen beschouwen, stel ik nu toch de vraag: Is de voortdurende verandering binnen het “heel-zijn” ook leeg?

Deze vraag is belangrijk omdat de Mahābhārata aan de ene kant stelt dat alles – zelfs de goden – en misschien ook het “heel-zijn” is gebonden aan dharma [13], maar volgens de Hart Sūtra zijn ook de dharma’s leeg en tegelijkertijd opgenomen in het “heel-zijn”. Is het “heel-zijn” ook leeg?”, vraagt Man aan Carla en Narrator.

“Vanuit “feiten en logica” is er geen antwoord mogelijk volgens de twee onvolledigheidsstellingen [14] van Kurt Gödel [15]. Kort samengevat – en gericht op de vraag “Is heel-zijn ook leeg” – luiden deze twee stellingen:

  • Als een systeem – “heel-zijn” of onkenbaar groot – consistent (of leeg) is, dan kan het systeem niet volledig zijn en
  • De consistentie van de axioma’s zoals “Is “heel-zijn” ook leeg” kan niet vanuit het eigen systeem – “heel-zijn” of oneindigheid – worden bewezen.

Ik kom tot deze conclusie doordat “heel-zijn” zo onkenbaar groot is, dat er altijd nog wel iets bij kan. Ik denk dat “heel-zijn” oneindig groot is, omdat wiskunde het begrip “oneindigheid” zeer eenvoudig toestaat, maar ik kan niet aantonen dat “heel-zijn” oneindig is, omdat het door ondeelbaarheid per definitie onkenbaar en onvergelijkbaar is in omvang.

Vanuit de metafysica denk ik dat “heel-zijn” per definitie geen onderscheid kent en dus ondeelbaar is; hierdoor is “heel-zijn” leeg van ieder onderscheid en begrip, want er is niets om te begrijpen of vast te pakken. Met deze definitie heb ik – zoals met alle uitgangspunten – moeite, want deze definitie is – zoals elke eerste aanname – discutabel.

Daarnaast zijn er natuurlijk de verschillende verschijningsvormen die gesuperponeerd binnen “heel-zijn” – als foto’s uit een ontwikkelbad – als tijdelijke verschijningsvormen ontstaan. Deze fenomenen zijn even reëel als wanneer ik jou in jouw arm knijp en even vluchtig, leeg en reëel – als vorm is leegte en leegte is vorm – binnen de metafoor van Indra’s Net”, zegt Carla

“De lunch heeft mij goed gesmaakt; zullen wij nog koffie drinken?”, zegt Narrator.

“Ik maak wel even koffie”, zegt Man.

“Jouw haiku is gebaseerd op het gedicht bij het Boeddhistisch vraagstuk “Was je bord af”. Kort samengevat en aangepast naar onze tijd luidt dit vraagstuk:

“Een student komt een klooster binnen en vraagt aan de leraar om instructie. De leraar vraagt: “Heb jij jouw lunch gehad?” De leerling antwoordt: “Ja, de lunch was goed”. “Dan”, zegt de leraar: “Was jouw bord en bestek af”.

En gedicht gaat als volgt:

Juist omdat het zo duidelijk is
Duurt het langer om te realiseren.
Als je meteen erkent dat kaarslicht vuur is,
Is de lunch al lang bereid. [16]

Of anders gezegd: “Een vis ontdekt als laatste water. Zo duurt het lang om “heel-zijn” te realiseren omdat het alomtegenwoordig is. Wanneer je erkent dat alle verschijningsvormen volkomen zijn opgenomen in het Alomvattende Eén, dan is deze lunch al lang bereid.”

Het gedicht geeft meteen – of direct en op dit moment – antwoord op de vraag waar wij het “heel-zijn” kunnen vinden: “Hier – “iha” in het Sanskriet – op de plaats waar wij zitten” en “Hier– “iha” in het Sanskriet – in de schoenen waarin wij staan”. Omdat het zo voor de hand ligt, gaan wij er steeds aan voorbij.

De non-dualistische Vedānte [17] – onder meer gebaseerd op de Upanishads en de Bagavad Gītā, verwijst regelmatig naar het Alomvattende Eén, waarna meteen een onderscheid volgt, bijvoorbeeld binnen het kastenstelsel in India, tussen leraar en leerling, tussen hogere wezens en mensen [18].

Dit zelfde onderscheid binnen het “heel-zijn” zien wij meteen ontstaan in de Tanach en het Oude Testament waar God – JHWH (of “is”) – en de mens na enkele woorden al van elkaar zijn gescheiden om daarmee onze verschijningsvormen binnen het alledaagse leven te betreden.
Recent las ik op een achterflap van “Deze wereld anders” van Ton Veerkamp:

“Het Christendom richtte zich op de hemel – de hemel van de volksreligies – en het hiernamaals. Het leven van alledag en het “hier en nu” werd bijzaak en daarmee heeft het Christendom zich vaak buitensporig aangepast aan een wereld van macht en onderdrukking.”

De wereld anders[19]

Volgens mij heeft iedere religie dit in meer of mindere mate gedaan: niets menselijks is religies vreemd.

De Hart Sūtra vervolgt na de kern van het “heel-zijn” – en na een groot aantal negaties van alledaagse werkelijkheden die leeg zijn van inhoud en vorm – met het betreden van de levensweg van de bodhisattva.

“Daartoe zonder verworvenheid, ondervinden de bodhisattva’s [20] – via de perfecte wijsheid (prajñāpāramitā) – geen hindernissen op hun levensweg. Zonder hindernissen en dus zonder vrees overkomen zij hun illusies (binnen het leven van alledag èn binnen het “heel-zijn”) en nirvana [21]. Dank zij de perfect wijsheid (prajñāpāramitā) bereiken alle Boeddha’s uit het verleden, het heden en de toekomst het “Alomvattende Eén”.”

Het Alomvattende Eén is “Hier (“iha” in het Sanskriet) op de plaats waar wij zitten” en “Hier in de schoenen waarin wij staan”.

Op deze wijze heeft de Hart Sūtra – weliswaar in woorden die onderscheiden en afstand scheppen – geprobeerd de levensweg (of Tao) binnen het non-dualistische Alomvattende Eén te verwoorden.

Tijd om mijn bord en bestek af te wassen”, zegt Narrator.

“Met het bord en bestek wordt binnen onze leefwereld ook het Alomvattende Eén” gereinigd. Dit is volkomen duidelijk binnen de metafoor van “Indra’s Net”.

In het alledaagse leven ervaar ik een begrenzing op de reikwijdte van deze afwas, omdat de informatieoverdracht – het licht binnen de metafoor van Indra’s Net – de nodige begrenzingen kent en omdat onze manier van waarneming invloed heeft op onze wijze van zien.
Benaderd vanuit de wereld van fenomenen en bezien vanuit de alledaagse afzonderlijk voorwerpen is het volkomen onmogelijk om alleen het bord en bestek af te wassen zonder enige invloed te hebben op de omgeving, want er is altijd een afwasser, zeepsop en water nodig om af te wassen en het water heeft een aanvangstemperatuur door de zon voordat het verhit wordt tot afwaswater enz. enz.

In mijn leven ervaar ik beide manieren om naar de wereld te kijken als volkomen reëel en praktisch, maar ik kan beiden niet volledig met elkaar laten samenvallen in een alomvattend systeem: de metafoor van superpositie van de wereld van de fenomenen binnen het “heel-zijn” helpt wel, maar is voor mij niet volledig bevredigend”, zegt Carla.

“De Hart Sūtra is een geschrift voortgekomen uit het Mahāyāna Boeddhisme. Deze vorm van Boeddhisme wordt ook wel de “middenweg” genoemd, omdat binnen deze religie geprobeerd wordt om de leefwereld van het “heel-zijn” en het leven van alledag met elkaar te verenigen. Deze “middenweg” krijgt vorm door het bodhisattva ideaal. Een bodhisattva – die met beide benen in de werelden van “heel-zijn” tezamen met het “leven van alledag” staat – zal het Alomvattende Eén pas betreden samen en tegelijkertijd met alles en iedereen. Binnen dit ideaal betreedt een bodhisattva hier en nu voortdurend het “heel-zijn” en de “waan van alledag” om alles en iedereen te verlossen van het levenslijden”, zegt Narrator terwijl hij zijn bord en bestek afwast.

[1] Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Superpositie_%28natuurkunde%29
[2] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Amplitude_modulation
[3] Zie: Lopez, Donald S. – The Heart Sutra explained Delhi: Sri Satguru Publications, 1990 p. 57
[4] Zie voor een belichting van “śūnyata” het bericht: “Leegte: naar het einde van de nacht”
[5] Bron: electronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta
[6] Bron: electronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta
[7] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Sariputta
[8] Bron: Tanach Heerenveen: Uitgeverij NBG, 2007, p. 113
[9] De Hart Sūtra gebruikt hier het woord “evaṃ”. Zie voor een uitleg de voetnoot 14 bij het hoofdstuk “Mist”
[10] Dharma betekent letterlijk “het plaatsen van het voortdurende zelf/Zelf”.
[11] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Darkroom
[12] Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/Heraclitus
[13] Zie voor een uitleg van Dharma: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 2.1 – Feiten en Logica. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2014, p. 34 e.v.
[14] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Kurt_G%C3%B6del
[15] Zie ook: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 2.1 – Feiten en Logica. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2014, p. 62 – 64
[16] Zie ook: Shibayama, Zenkei, The Gateless Barrier, Zen Comments on the Mumonkan. Boston: Shambhala, 2000, p. 67 – 71 en Yamada Kôun Roshi, Gateless Gate (Mumonkan). Tucson: The University of Arizona Press, 1990, 40 – 43
[17] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Vedanta
[18] Zie: Venkataramanan, S. Select Works of Sri Sankaracharya. New Delhi: Cosmo Publications, 2003
[19] Zie: Veerkamp, Ton. Deze wereld anders – Politieke geschiedenis van het Grote Verhaal. Vught: Uitgeverij Skandalon, 2014
[20] Het woord bodhisattva bestaat uit de twee woorden “bodhi” en “sattva” die in het Sanskriet resp. “perfecte kennis, wijsheid” en “zijn, bewustzijn, levend wezen” betekenen. De school van het Mahāyāna Boeddhisme kent het bodhisattva ideaal. Volgens dit ideaal zal een mens die op het punt van verlichting staat – bodhisattva genoemd –, hiervan afzien tot het moment dat het gehele universum en ieder stofje – of het Alomvattende Eén – ook in staat is de verlichting te betreden. In de tussentijd doet de bodhisattva er alles aan om alles en iedereen voor te bereiden op de verlichting.
[21] Letterlijk: “afwezigheid van bos (of belemmeringen)” of “op de open vlakte”

Mist


Aan het begin van de nacht houdt Narrator de wacht bij een heldere sterrenhemel terwijl Carla en Man slapen. Halverwege de nacht komt de zeemist op die steeds dikker wordt, zodat het zicht aan het begin van de morgen minder dan 20 meter is.

Rond 7 uur maakt Narrator – zoals afgesproken – Man en Carla wakker. Na een korte blik naar buiten zegt Man tegen Narrator dat er de komende uren met zicht van minder dan 200 meter niet gevaren kan worden; hij stelt voor om de wacht over te nemen, maar Narrator wil liever overdag tijdens het zeilen slapen, want dan wiegt de boot zo prettig. Man vraagt om hem uiterlijk om 9 uur te wekken of eerder wanneer de mist wegtrekt. Carla en Man slapen weer verder.

Rond 9 uur gaat Narrator voor het ontbijt eieren met kaas bakken. Carla en Man sluimeren nog, maar de geur van gebakken eieren maakt hen wakker. Zij staan op, wassen zich met koud water en trekken snel warme kleren aan. Het zicht is nog steeds slecht.

“Het wordt weer laag water. Het heeft het geen zin om deze ochtend weg te varen, want wij hebben niet genoeg tijd om bij een volgende goede aanlegplaats te komen. Wij mogen tot het opkomen van het volgende hoog water van dit uitzicht genieten. Wanneer de zon straks doorbreekt kan het heel behaaglijk zijn. Lekker dat jij het ontbijt al hebt klaargemaakt”, zegt Man.

“Lekker: gebakken eieren en koffie om mee wakker te worden. Na onze discussie gisteravond over het “heel-zijn” dat volgens Martin Heidegger per definitie leeg of “het niets” is, heb ik vannacht gedroomd over de wijze vrouw in het Boeddhistische vraagstuk vorige week aan het einde van “Intensiteiten en associaties” [1]; zij was niet in staat de vraag: “Een – wat is dat?” [2] te beantwoorden. Tot vannacht dacht ik dat deze wijze vrouw met stomheid was geslagen omdat de wijze met deze vraag haar onkunde en onbegrip over “Een – wat is dat?” had blootgelegd.
In mijn droom wist ik dat de wijze man en de wijze vrouw volkomen waren opgenomen in het “heel-zijn”; zij waren één – vraag en antwoord was één, spreken en zwijgen was één en begrip en onbegrip was versmolten tot één – en daarmee was een antwoord onuitspreekbaar: het was niet nodig en niet mogelijk. Ineens had ik een groot ontzag voor het onvermogen van de wijze vrouw om te antwoorden. Nu bij daglicht in deze mist begint mijn inzicht in dit antwoord langzaam te vervagen, net alsof de oog van de cycloon verschuift en de wervelingen van de storm van het leven van alledag de eenheid van het “heel-zijn” wegvaagt”, zegt Carla.

“Man zou jij mij nog wat koffie willen bijschenken? Dank je. Tot voor kort heb ik een Boeddhistisch vraagstuk bestudeerd over “heel-zijn” en verscheidenheid met de titel “Een vrouw komt uit meditatie” [3]. Heel beknopt gaat dit vraagstuk als volgt.
Eens lang geleden was “heel-zijn” – of Alomvattend Eén – aanwezig op een plaats waar veel Boeddha’s [4] zich hadden verzameld. Toen Mañjuśrī – leermeester van de zeven Boeddha’s, en uitmuntend een bodhisattva [5]; zijn naam is afkomstig van de werkwoordkernen √mañj dat “reinigen of helder zijn” betekent en √śrī dat “mengen, verenigen, koken” betekent waardoor zijn naam verwijst naar volkomen verlichting in ons aardse bestaan – aankwam, verdwenen de Boeddha’s naar hun oorspronkelijk verblijfplaatsen. Alleen een jonge vrouw – in diepe meditatie – bleef achter bij Shakyamuni [6] Boeddha’s zetel. Mañjuśrī vroeg aan Boeddha: “Waarom kan een jonge vrouw nabij de zetel van Boeddha zijn en ik niet?”. Boeddha antwoordde: “Haal haar uit meditatie en vraag het haarzelf”. Wat Mañjuśrī ook probeerde hij was niet in staat haar uit meditatie te halen. Het Alomvattende Eén zei tegen Mañjuśrī: “Ontelbaar vele Mañjuśrī’s zijn nog niet in staat haar uit meditatie te halen. Ver weg voorbij meer landen dan er zandkorrels zijn in de wereldzeeën, leeft een leerling bodhisattva die in staat zal zijn haar uit deze meditatie te laten ontwaken”. Onmiddellijk verscheen deze leerling bodhisattva en na een knip van zijn vingers kwam de jonge vrouw uit haar meditatie.

Meditatie[7]

Dit Boeddhistisch vraagstuk kent een aantal sub-vraagstukken:

  • Hoe kan Mañjuśrī – een bodhisattva – de leermeester zijn van Boeddha’s?
  • Wat is de oorspronkelijk verblijfplaats van de Boeddha’s en waarom keren zij naar deze oorspronkelijk verblijfplaats terug op het moment dat Mañjuśrī aankomt?
  • Waarom kan een jonge vrouw in de nabijheid van Shakyamuni Boeddha’s zetel zijn en Mañjuśrī niet?
  • Waarom kan Mañjuśrī – een uitmuntend bodhisattva – deze jonge vrouw niet uit meditatie halen, terwijl een beginnend bodhisattva dit met een vingerknip gedaan krijgt?

Een Zen meester [8] geeft een toelichting op de vraag hoe Mañjuśrī als bodhisattva de leermeester van Boeddha’s kan zijn. Dit is mogelijk omdat Mañjuśrī symbool staat voor prajñā of de wijsheid van het “heel-zijn” – ook wel de complete leegte of de volledige gelijkheid genoemd waaruit alles wordt geboren en waarnaar alles terugkeert – die de alledaagse en metafysische wereld overstijgt. Dit “heel-zijn” is niets anders dan wordt gerealiseerd in de verlichting van alle Boeddha’s. Hierdoor wordt Mañjuśrī de leermeester van de Boeddha’s genoemd: in de leefwereld van Mañjuśrī is er geen subject en object, geen opstaan en geen gaan zitten, geen opgaan in meditatie en geen uit meditatie komen. De leerling bodhisattva staat symbool voor het wereldse onderscheid: in zijn wereld kunnen wij vrijelijk opstaan en gaan zitten, opgaan in meditatie en uit meditatie komen.
Deze Zen meester vervolgt zijn toelichting:
Alles in de wereld heeft twee aspecten van “heel-zijn”: een essentieel aspect uit het “heel-zijn” en een fenomenaal aspect. Op grond van het essentiële aspect is alles leeg: het heeft geen vorm, geen kleur, geen afmetingen, geen oppervlak. Hiermee is alles gelijk. Op grond van het fenomenale aspect heeft alles een vorm, een kleur, een afmeting en een oppervlak. Hiermee is alles uniek en compleet verschillend. Wij menselijke wezens hebben beide aspecten: een essentiële verschijningsvorm en een fenomenale verschijningsvorm. Onze volkomen gelijkheid en onze volkomen verschillen zijn twee aspecten van één “zijn”. Intrinsiek zijn beide aspecten één en hetzelfde van ons “heel-zijn”. Hierdoor kunnen wij zeggen dat alles een vorm heeft en tegelijkertijd geen vorm heeft, en op dezelfde manier zetten wij geen stap wanneer wij lopen en midden in de hectiek van een stad zijn wij de kern van een diepe stilte. Het volledige begrip van dit Boeddhistisch vraagstuk komt voort uit een volledig begrip van het samengaan van de essentiële – of lege – verschijningsvorm met alle fenomenale verschijningsvormen binnen het “Alomvattende Eén”.

Deze Zen meester geeft als toelichting op de vraag waarom de beginnende bodhisattva de jonge vrouw kan laten ontwaken uit haar meditatie terwijl Mañjuśrī hiertoe niet instaat is:
Mañjuśrī en de beginnende bodhisattva hebben beiden vrijheid tot handelen binnen hun mogelijkheden. Mañjuśrī is vrij om de jonge vrouw niet uit haar meditatie te laten opstaan en de beginnende bodhisattva is vrij om haar te laten opstaan, net zoals een paard vrij is om te galopperen en een slang vrij is om over de grond te kruipen en vrij is om niet te gaan galopperen. Het niet kunnen galopperen van een slang is een elegante manier om invulling te geven aan deze vrijheid. Het paard en de slang hebben gemeen dat zij beiden de mogelijkheid en vrijheid hebben om invulling te geven aan hun kern van diepe stilte of beter gezegd aan hun “heel-zijn” binnen hun “Alomvattende Eén”; zo zijn Mañjuśrī en de beginnende bodhisattva in hun “heel-zijn” in volkomen onderlinge verbondenheid met alle verschijningsvormen volledig vrij om hun Dharma [9] en hun onveranderlijk heel-zijn[10] te weerspiegelen binnen Indra’s Net.
Dit vraagstuk met de toelichting van de Zen meester is een goede opmaat voor de verdere verkenning van leegte en voor een nadere bestudering van de Hart Sūtra”, zegt Narrator.

“Dit vraagstuk en de toelichting geven woorden aan mijn gevoelens van één-zijn in mijn droom die ik had naar aanleiding van onze discussie van gisteravond over “heel-zijn” en het Alomvattende Eén”, zegt Carla.

“Ik zoek – na al mijn jaren waarin ik mij verdiept heb in meditatie – nog steeds naar een evenwicht tussen de stilte van meditatie en de hectiek van het leven van alledag. De vrijheid tot “zijn” binnen beide leefwerelden heb ik binnen mijn mogelijkheden en beperkingen verkend. In de afzonderlijk werelden van meditatie en het leven van alledag ben ik thuis en daarbij ervaar ik regelmatig een “heel-zijn”, maar ik ken geen volledige integratie van beide afzonderlijke leefwerelden in mijn leven; misschien is deze integratie mij binnen mijn mogelijkheden en beperkingen niet gegeven of misschien is deze integratie binnen een menselijk leven niet mogelijk. Dit vraagstuk gaat over deze integratie die ik probeer te bereiken.
De Zen meester die deze toelichting geeft, gebruikt het woord Samādhi voor meditatie. Weet jij de oorsprong en de betekenis van het woord Samādhi in het Sanskriet?”, zegt Man.

“De mist trekt nog niet op; zullen wij nieuwe koffie zetten?”, vraagt Narrator.

“Ik zet wel even koffie, dan kun jullie verder praten”, zegt Carla.

“Meditatie is een goede vertaling van Samādhi. In het Sanskriet is het woord Samādhi samengesteld uit:

  • “sam” dat “samen, met, in verbinding met, onderling verbonden, intens, volledig en/of compleet” betekent,
  • “ā” dat “achterwaarts, terug, een richting aangevend en ook wel compassie en/of instemming” betekent en
  • “dhi” dat als een zwakke vorm van “dhā” – dat “plaatsen, brengen, helpen, schenken, voortbrengen, veroorzaken” – de betekenis heeft van “verheugen, voeden, verzadigen, volbrengen” [11].

Mijn vader zei dat “dhi” ook naar “de ander” in samenhang met het Alomvattende Eén verwijst. Recent tijdens het bestuderen van dit Boeddhistisch vraagstuk zag ik in een woordenboek de betekenis “vergaarbak”[12] voor “dhi”, waarbij ik meteen aan de uitleg van mijn vader dacht in de betekenis van: alle afzonderlijke vervliegende verschijningsvormen in samenhang met het “heel-zijn” binnen het Alomvattende Eén.
Meditatie 2[13]

Ik ruik de koffie. De bonen komen helemaal uit Kenya; het land van mijn moeder en van mijn jeugd”, zegt Narrator.

“Wij waren van plan om tijdens deze boottocht de Hart Sūtra woordelijk te gaan vertalen; ik denk dat dit niet gaat lukken: laten wij dit op een later tijdstip – wanneer het beter uitkomt – gaan doen. Ik stel voor om ons deze dagen te beperken tot een bespreking van de Sūtra”, zegt Man.

“Goed idee. Zal ik koffie inschenken: de mist houdt nog wel even aan”, zegt Carla.

“Graag, dan wordt ik weer warm en blijf ik nog even wakker na een nacht waken. Als ik mij goed herinner heeft de lange versie van Hart Sūtra de volgende opbouw:

  • Inleiding
  • Vraag en antwoord
  • Vorm is leegte en leegte is vorm
  • De negaties en verlichting
  • De mantra “Sadyathā oṃ, gate, gate, pāragate, pārasaṃgate, bodhi svāhā” en
  • Het nawoord.

In de korte versie ontbreekt de inleiding, de vraag en het nawoord.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekking dat de inleiding pas in een later stadium aan de Hart Sūtra is toegevoegd om deze Sūtra qua vorm aan te passen aan de vele andere Sūtra’s en om de oorsprong van deze Sūtra terug te herleiden naar de beginfase van het Boeddhisme. Voor mij zou de inleiding van deze Sūtra beperkt kunnen blijven tot “aldus” of “evaṃ”[14] in het Sanskriet, want hiermee is de herleiding naar de oorsprong en naar de manifestatie van alle verschijningsvormen volkomen.

Na de inleiding luidt de vraag zeer beknopt weergegeven: “Hoe moet mensenkinderen de perfecte wijsheid – of in het Sanskriet “prajñāpāramitā – verwezenlijken?”

Het antwoord – en daarmee het begin van de Hart Sūtra in de korte versie – is:
“Zij moeten inzien dat de vijf skanda’s [15] – volgens de Boeddhistische leer “vorm, sensatie, perceptie, gedachten en bewustzijn” en op onze zoektocht “feiten en logica, intensiteiten en associaties, leegte, verandering en onderlinge verbondenheid” – in wezen leeg zijn.”

Een commentator[16] geeft de volgende toelichting bij dit “in wezen leeg zijn”. Er zijn vijf vormen van “leeg zijn”:

  • Leegte van dat niet eerder heeft bestaan, zoals de zeiltocht die wij vanochtend in deze mist niet kunnen maken;
  • Leegte van dat niet (meer) bestaat nadat het is vernietigd, bijvoorbeeld geschifte slagroom die nooit meer kan worden veranderd in goede slagroom;
  • Leegte van het volkomen niet bestaan, zoals delen door nul met een vaststaande eindige uitkomst [17];
  • Leegte van een niet bestaan in de ander, bijvoorbeeld een hond kan niet in een kat bestaan;
  • Leegte van enig onderscheid, zoals in het “heel-zijn” volgens Martin Heidegger.

Volgens deze commentaar wordt in de Hart Sūtra gedoeld op de laatste vorm van leeg zijn: de vijf skanda’s zijn leeg van enig onderscheid en dus leeg van enig inherent bestaan[18]. Een andere commentator noemt als voorbeeld van “leegte van enig inherent bestaan” een steenmannetje in de bergen die van afstand wordt aangezien voor een mens [19].
Steenmannetje[20]

Na mijn opleiding tot architect heb ik altijd veel aandacht voor de beleving van vrije ruimte en daarmee voor leegte en de begrenzing van de ruimte.

Glasshouse[21]

De leegte van de vijf skanda’s overstijgt de leegte van de vrije ruimten en de leegte tot invulling van deze vrijheid. De leegte van de vijf skanda’s is tegelijkertijd onnoembaar – omdat er binnen “heel-zijn” niets noemen valt – en noembaar omdat het “heel-zijn” de vier anderen vormen van leegte bevat en daarbij alle mogelijke verschijningsvormen die bij nadere beschouwing illusies blijken te zijn, zoals steenmannetjes op afstand worden aangezien voor mensen.
Het is al wat lichter is geworden, maar het zicht is nog te slecht. Vanmorgen kunnen wij het varen vergeten”, zegt Man.

“Heel interessante manier om te belichten dat op onze zoektocht de vijf gangbare werkelijkheden – “feiten en logica, intensiteiten en associaties, leegte, verandering en onderlinge verbondenheid” – in wezen leeg zijn en daarmee als verschijningsvormen – of illusies – ondeelbaar en tegelijkertijd als illusies onderscheidend zijn opgenomen in het “heel-zijn”. Ik heb ergens gelezen dat het leven een droom is; volgens de Hart Sūtra is het een droom opgenomen – of misschien wel deels gesuperponeerd [22] – binnen de leegte van het “heel-zijn””, zegt Carla.

“Hoewel ik ’s-nachts nog altijd weinig slaap – omdat herinnering aan wandaden uit het verleden mij in het donker blijven achtervolgen – heeft een kort gedicht van Ryōkan mij vele jaren vergezeld op mijn reizen:

Al slaap ik altijd
op mijn reizen, elke nacht
op een andere plaats,
de droom die ik altijd droom
brengt mij naar mijn eigen huis.
(Ryōkan) [23]

Dit korte gedicht gaf mij troost, berusting en verbondenheid met mijn zwervend bestaan in Europa; en tegelijkertijd verbond het mij weer met het zwervend bestaan in mijn jeugd met mijn moeder die als Masaï nomade rondtrok met haar kleine kudde in Noord Kenia samen met mijn broers en zussen waarbij het altijd een feest was als wij mijn vader op zijn trektochten als verhalenverteller ontmoetten.

De laatste jaren – in mijn leven als bhikṣu [24] – draag ik dit gedicht in een licht gewijzigde vorm nog altijd met mij mee:

Al slaap ik altijd
op mijn reizen, elke nacht
op een andere plaats,
in de droom die ik steeds droom
ben ik in mijn eigen huis
(Ryōkan) [23]

De duiding van “mijn eigen huis” heeft zich uitgebreid naar het “Alomvattende Eén” of het “heel-zijn” van Martin Heidegger en “de droom” is verschoven van de nachtelijke droom naar “het alledaagse leven” inclusief mijn nachtelijke waken en mijn nachtelijke visioenen aan mijn wandaden.

Na mijn nachtwake ga ik nu een dutje gaan doen tot aan de lunch”, zegt Narrator.

“Natuurlijk. Slaap lekker. Met de lunch maken wij jou wakker. Wij letten op de boot en hopen dat de mist wegtrekt”, zegt Carla.

“Ik denk dat de mist rond de lunch verdwenen is. Wij kunnen dan een wandeling maken op het droge wad, om halverwege de middag weer weg te varen”, zegt Man.

[1] Zie: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 2.1 – Feiten en Logica. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2014, p. 134 – 135
[2] Caplow, Florence & Moon, Susan, edt. The hidden lamp – Stories from twenty-five Centuries of Awakened Women. Boston: Wisdom Publications, 2013, p. 33
[3] Zie: Shibayama, Zenkei, The Gateless Barrier, Zen Comments on the Mumonkan. Boston: Shambhala, 2000, p. 293 – 298 en Yamada Kôun Roshi, Gateless Gate (Mumonkan). Tucson: The University of Arizona Press, 1990, 199 – 203
[4] De naam Boeddha is in het Sanskriet samengesteld uit het zelfstandig naamwoord “bud” dat “knop, begin” betekent – vergelijkbaar met het Engelse woord “bud” in rosebud uit de film “Citizen Kane” van Orson Wells – en de werkwoordkern “dha” dat “plaatsen, verlenen, schenken” als betekenis heeft. Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta
[5] Het woord bodhisattva bestaat uit de twee woorden “bodhi” en “sattva” die in het Sanskriet resp. “perfecte kennis, wijsheid” en “zijn, bewustzijn, levend wezen” betekenen. De school van het Mahāyāna Boeddhisme kent het bodhisattva ideaal. Volgens dit ideaal zal een mens die op het punt van verlichting staat – bodhisattva genoemd, hiervan afzien tot het moment dat het gehele universum en ieder stofje ook in staat is de verlichting te betreden. In de tussentijd doet de bodhisattva er alles aan om alles en iedereen voor te bereiden op de verlichting. Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Bodhisattva
[6] Shakyamuni is samengesteld uit “śakya” dat “mogelijk of instaat tot” en “muni” dat “ziener of wijze” betekent.
[7] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Meditation
[8] Yamada Kôun Roshi, Gateless Gate (Mumonkan). Tucson: The University of Arizona Press, 1990, p. 201 – 202
[9] Zie voor een uitleg van Dharma: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 2.1 – Feiten en Logica. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2014, p. 34 e.v.
[10] Zie voor het tweede deel van deze zin ook: Shibayama, Zenkei, The Gateless Barrier, Zen Comments on the Mumonkan. Boston: Shambhala, 2000, p. 298
[11] Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta
[12] Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta
[13] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Samadhi
[14] In Sanskriet bestaat het woord “evaṃ” uit de werkwoordkern “e” dat “naderen, bereiken, nader komen” en het zelfstandig naamwoord “va” dat “wind, oceaan, water, stroom, gaan” betekent. Bron: electronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

Zie: Lopez, Donald S. – The Heart Sutra explained Delhi: Sri Satguru Publications, 1990 p. 34: “The commentary Vajrapāņi has high praise for the word evam (thus), the word with which sūtras begin. Those four letters are the source of the 84.000 doctrines taught by the Buddha and are the basis of all marvels.”

Zie ook: Red Pine (Bill Porter) – The Diamond Sutra 2001 p 41-42: “Commentaries have written volumes on the profundity of evam (thus). Does it mean “like so”, or does it mean “just so”? And what is the difference? Is this sutra the finger that points to the moon, or is it the moon itself?”

Zie ook: Holstein, Alexander. Pointing at the Moon. 1993 p 49: “Voor de verlichte geest van een Zen meester is er mogelijk geen verschil tussen de vinger die naar de maan wijst en de maan, zoals er op gelijke wijze ook geen verschil is tussen de golven en de oceaan.”
[15] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Skandha ; en zie ook voor een korte inleiding: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 1. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012, p. 172 – 174
[16] De naam van deze commentator is Praśāstrasena. Bron: Lopez, Donald S. – The Heart Sutra explained Delhi: Sri Satguru Publications, 1990 p. 53
[17] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Division_by_zero
[18] De Hart Sūtra gebruikt in het Sanskriet het woord “svabhāvashūnya” voor “in wezen leeg zijn”. Het woord svabhāvashūnya is samengesteld uit “sva” dat “zelf” betekent, “bhāva” dat “zijn” betekent en shūnya” dat “leeg” betekent met verwijzing naar het “heel-zijn” van Martin Heidegger.
[19] Zie ook: Leben, Man, Narrator Nārāyana – Een weg, Een biografie. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2013, p. 54
[20] Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Steenmannetje
[21] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Glass_House
[22] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Superposition_principle
[23] Uit: Tooren, J. van, Tanka – het lied van Japan. Amsterdam: Meulenhoff, 1983, p. 170; de tweede versie is licht aangepast.
[24] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Bhikkhu

Leegte: naar het einde van de nacht


Nacht. Een heldere hemel bij nieuwe maan. Narrator rijdt de geleende Skoda Superb [1] Combi van Amsterdam door de Noordoostpolder [2] naar de jachthaven aan het Lauwersmeer bij het vertrekpunt van de veerboot naar Schiermonnikoog. De beide koplampen schijnen over de lege snelweg door het donkere lege land dat ruim 50 jaar geleden nog bodem van de Zuiderzee was. Carla doezelt op de achterbank. Man zit als bijrijder naast Narrator; in het spaarzame licht van het dashboard kijken zij naar de afslag bij Emmeloord die heel in de verte weg oplicht door lantaarnverlichting.

Skoda Superb Combi[3]

“Binnen de leegte tovert het licht van de koplampen – met straatverlichting heel in de verte – een donker toverlandschap tevoorschijn waarin alles dat wij nu zien ontstaat en meteen weer verdwijnt als schimmen die in een flakkering tot leven worden geroepen om daarna weer te verglijden in de donkere leegte. Ik heb als jongen in Zuid Limburg al gehouden van donkere nachten met het oneindig heelal waarin ik – opgenomen – één was met alle sterren en melkwegstelsels aan het firmament. Nu voel ik mij zweven binnen een vage witte nevelgloed op oneindige reis door het heelal en daarbij volmaakt thuis in dit vaartuig. Vanavond – voordat wij ons klaarmaakten om te vertrekken – heb ik in een boek een definitie van Boeddhistische verlichting [4] opgezocht: “Verlichting is realisering van de eenheid van leven” [5].

Ik ben deze definitie gaan opzoeken omdat wij gistermiddag het onderzoek van de intensiteiten en associaties hebben afgesloten met de vraag: “Een – wat is dat?” die een boeddhistische wijze aan een wijze vrouw stelde. Zij was niet in staat deze vraag te beantwoorden. Ik vraag mij af of het onvermogen – of de leegte – van de wijze vrouw om te antwoorden niet beter past bij de vraag: “Een – wat is dat?” dan deze definitie van Boeddhistische verlichting.

Wij beginnen nu aan het onderzoek van leegte op onze zoektocht naar “Wie ben jij”. Het woord in Sanskriet voor leegte in de Hart Sūtra is “śūnyatā”. Weet jij welke betekenissen dit woord in het Sanskriet heeft?”, zegt Man.

De auto nadert de wegsplitsing bij Emmeloord. Narrator remt wat af en neemt de afslag naar Lemmer; hierbij is Carla wakker geworden en zij vraagt: “Waar zijn wij?”. “Bij Emmeloord in de Noordoostpolder, wij gaan nu richting Friesland. Ik heb Narrator naar de betekenis van het woord “śūnyatā” gevraagd”, zegt Man.

“Het woord “śūnyatā” wordt meestal met “leegte” of “leeg van zelf” vertaald [6], maar deze vertaling geeft alleen de kern van het woord weer net zoals er in de kern van een wervelstorm meestal een windstilte heerst bij een heldere hemel; de kern van de cycloon is zonnig en “vrij” van wind.

Kern van een cycloon[7]

Het woord “śūnyatā” is samengesteld uit de werkwoordkernen:
• “śvi” – met de zwakke vorm “śū” – met de betekenissen “opzwellen” en “uitdijen”;
• “ya” dat “beweger” en “drijfveer” betekent. Mijn vader was van mening dat “ya” nauw verbonden is met “yaj” in de betekenis van “offeren”, “geven voor een hoger – Goddelijk/hemels – doel” (misschien ook wel “Godsgave” in wederkerigheid) en,
• “tā” met de betekenissen “onbegaanbaar”, “ontoegankelijk”, en ook “onschendbaar” en “heilig” [8].

Een hedendaagse Japanse Zenmeester in Amerika schrijft in zijn uitleg van “śūnyatā” dat dit woord geen ontkenning van het concept van bestaan is, maar het woord geeft aan dat ons gehele bestaan in al haar vormen volledig afhankelijk is van het beginsel van oorzaak en gevolg; wij lazen eerder dat zelfs de Goden zijn gebonden aan het beginsel van oorzaak en gevolg [9].

Omdat de factoren van oorzaak en gevolg voortdurend veranderen, is er geen statisch – vaststaand – bestaan mogelijk. Het woord “śūnyatā” ontkent categorisch de mogelijkheid van het bestaan van statische – vaststaande – verschijningsvormen. Alle verschijningsvormen zijn volgens deze hedendaagse Japanse Zen meester relatief en onderling afhankelijk.

Daarbij schrijft hij dat “śūnyatā” ook “nul” betekent, een begrip dat in Europa pas laat bekend is geworden, maar in India al veel langer in gebruik was. Nul heeft geen getalswaarde in zichzelf, maar vertegenwoordigd de afwezigheid van getalswaarden en symboliseert daarmee tegelijkertijd de mogelijkheid van alle getalswaarden. Vergelijkbaar hiermee vertegenwoordigt “śūnyatā” door middel van het begrip “nul” of “geen” de mogelijkheid van het bestaan van alle verschijningsvormen en is daarmee tevens opgenomen in alle verschijningsvormen, die alleen bestaan in relatie tot hun niet-bestaan en in hun onderlinge verbondenheid [10]”, zegt Narrator.

vorm en leegte[11]

“De definitie van nul is wat te beperkt: daar ga ik nu niet op in. Als ik het goed begrijp, dan duidt “śūnyatā” op “leeg van” en “leeg tot”, net zoals Erich Fromm bij het begrip “vrijheid” volgens mij doelt op “vrij van” en “vrij tot” in onderlinge samenhang [12]. Hierbij moet ik denken aan de Franse fenomenoloog Maurice Merleau Ponty die stelt dat verschijningsvormen ontstaan door een creatief proces van gelijktijdige zingeving en zinneming [13]. De Zenmeester voegt hier de leegte – of ruimte – voor het ontstaan van verschijningsvormen aan toe”, zegt Carla.

“Interessant dat jij een creatief proces noemt voor het ontstaan van verschijningsvormen. De Japanse Zenmeester geeft aan dat een intuïtief en onmiddellijk begrip van “śūnyatā” de basis vormt voor alle begrip. Maar voordat hij dit stelt, benoemt hij eerst de “śūnyatā” van het ego en vervolgens de “śūnyatā” van dharma [14] – de wereldorde en plicht [15] – en van het subjectieve en het objectieve. Hierna concludeert hij dat alles – iedere verschijningsvorm en ieder wezen – alleen bestaat door middel van het beginsel van onderlinge afhankelijkheid gebonden door de wet van vergankelijkheid. Het intuïtief en onmiddellijk begrip leidt tot kennis en begrip van de vier grote waarheden te weten vergankelijkheid, onderlinge verbondenheid, verschijningsvormen en essentie; misschien is het goed om later op deze vier waarden terug te komen. De Zenmeester gaat verder in zijn oordeel over het belang van vergankelijkheid – leegte of ijdelheid – en onderlinge verbondenheid dan Maurice Merleau Ponty bij het ontstaan of creatie van alle verschijningsvormen en ieder wezen.

De uitleg van “śūnyatā” komt uit de inleiding van deze Zenmeester in zijn boek over de Boeddhistische Hart Sūtra.

Deze beschrijving van de Zenmeester is mij bijgebleven omdat zij zo goed pas bij mijn beleving van de geesten in de nacht. Als kindsoldaat in Afrika stak ik met onze militie aan het einde van een nacht het bos rondom een dorp in brand. Wij schoot op alles en iedereen die uit het bos kwam en wij waren blij [16]. De geesten van deze dorpelingen draag ik nog altijd met mij mee; hun adem – in leegte en ijdelheid – is was mijn adem geworden. ’s-Nachts zijn zij voor mij even reëel als mensen die ik overdag tegenkom; deze geesten zijn met mij verbonden in onderlinge afhankelijkheid binnen de wet van vergankelijkheid: overdag zijn zij weer verdwenen”, zegt Narrator.

“Zijn deze geesten ook nu hier in deze auto voor jou reëel aanwezig?”, vraagt Man.
“Nee, nu bestuur ik de auto en heb ik mijn aandacht bij de weg, maar als ik mijn aandacht nergens meer op richt, dan komen de geesten vanuit de leegte van de duisternis tot leven net zo levensecht als een droom tijdens de slaap. Of om een citaat aan te halen dat vaak ten onrechte aan Mark Twain wordt toegeschreven: “I am an old man and have suffered a great many misfortunes, most of which never happened” [17]”, zegt Narrator.

“Gelukkig, want anders zou ik jou willen vragen om een parkeerplaats op te zoeken en morgenochtend bij daglicht verder te rijden. Ik heb enkele versies van de Hart Sūtra in mijn bagage om te bestuderen. Zou jij mij willen helpen bij de interpretatie van het Sanskriet?”, vraagt Man.

“Dat is een goed idee. Ik heb een exemplaar van de uitleg van de Japanse Zenmeester bij mij. Heb jij een waterdichte ruimte voor boeken op de boot?”, vraag Narrator.

“Jouw boek past nog makkelijk in de waterdichte ton. Wanneer wij droog liggen bij laag tij, dan is er tijd om te lezen”, zegt Man.

“De definitie voor verlichting die jij net hebt genoemd, geeft een aspect van verlichting – in lijn met de onderlinge verbondenheid binnen de metafoor van Indra’s Net – duidelijk weer. Het is slechts een zijde van de medaille, de andere zijde is “śūnyatā”. In het Boeddhisme wordt voor verlichting vaak de term “nirvana” – letterlijk: afwezigheid van bos (of belemmeringen), op de open vlakte [18] – gebruikt. In het Hindoeïsme duidt men verlichting vaak met “moksha” [19] dat afkomstig is van de werkwoordkern “muc” die onder meer “losmaken, bevrijden” betekent. Met beide duidingen ben ik niet gelukkig, want ik denk dat “śūnyatā” tezamen met de metafoor van Indra’s Net een betere duiding geeft aan het begrip verlichting. Het lijkt mij goed om op dit deel van onze zoektocht niet alleen leegte in de zin van “leeg van” of ruimte, maar ook in relatie met onder meer de vier grote waarheden van het Boeddhisme en met Indra’s Net te bezien”, zegt Narrator.

“Goed idee. Wanneer ik op mijn reizen onder de donkere sterrenhemel wakker lag, dan voelde ik mij in de ruimte – of de oneindige leegte – opgenomen. De grenzen tussen de ruimte en mijzelf vervloeiden en ik werd één met alles om mij heen. In een boek over Zen Boeddhisme heb ik twee gedichten gelezen die een lege spiegel als metafoor voor het leven benoemden; in het tweede gedicht werd ook de illusie van de lege spiegel weggenomen zoals tijdens deze autorit door de donkere polder het zicht op het landschap. Kennen jullie de tekst van deze gedichten?”, vraagt Carla.

“Het zijn twee gedichten geschreven tijdens de benoeming van – of beter de Dharma overdracht aan – Huineng [20] de zesde Zen patriarch. In mijn eigen woorden: de vijfde patriarch voorvoelde dat de gedoodverfde kandidaat was tegen deze taak was opgewassen. Hij vroeg aan iedere monnik die kandidaat zou willen zijn, een kort gedicht met de kern van Zen te schrijven en te openbaren op de kloostermuur. Alleen de gedoodverfde kandidaat publiceerde anoniem het volgende gedicht:

Het lichaam is een Bodhi boom;
De geest als een lege spiegelstandaard.
Nu en altijd veeg hem schoon
En laat geen stof oplichten [21]

Bodhi – dat qua klank (en betekenis via “et incarnatus est” [22]) verwant is aan het Engelse woord body – betekent in het Sanskriet “een boom van wijsheid, of een boom waaronder een mens een Boeddha wordt” [23].

Een volgende ochtend hing er naast dit gedicht een tweede gedicht met de tekst:

Bodhi is fundamenteel zonder boom;
De lege spiegel heeft geen standaard.
Van oorsprong is er geen enkel ding.
Waar kan stof oplichten?

In het Sanskriet heeft Bodhi als tweede betekenis: “volkomen verlichting” [24]. De vijfde patriarch wist dat een nederige houtsprokkelaar – zonder enige formele opleiding tot monnik – dit tweede gedicht had geschreven en hij voorzag een opstand van het klooster tegen de benoeming van deze leek als Dharma opvolger. In de volgende nacht heeft de Dharma overdracht plaatsgevonden en bij het eerste ochtendlicht is de zesde Zen patriarch uit het klooster moeten wegvluchten. De monniken hebben hem nog lang achtervolgd. Uiteindelijk is hij na een lange vlucht volledig geaccepteerd als Dharma erfgenaam; iedere Zenmeester is in directe lijn met deze zesde patriarch verbonden. En met het voordragen van het gedicht weerspiegel ik hem in de leegte van de nacht”, zegt Man.

“Schitterende uitleg. Zullen wij morgen hierover verder gaan? Ik zou graag nog wat verder doezelen”, zegt Carla.

“Dan ga ik ook wat dutten. Morgen is het al vroeg licht”, zegt Man.

Narrator rijdt de auto met de slapende Carla en Man door Friesland en Groningen naar de parkeerplaats van Lauwersoog bij de veerboot naar Schiermonnikoog. Hij parkeert de auto naar het Oosten om over enkele uren de dageraad te kunnen aanschouwen. Bij het zien van de eerste schemering maakt hij Carla en Man wakker.

“Op deze heldere ochtend moeten wij naar de zonsopgang kijken voordat wij zo meteen bij de jachthaven de zeilboot gaan optuigen”, zegt Narrator.

“Bij het zien van het opkomen van de eerste zonnestralen door deze autoruit moet ik denken aan het gedicht “De Ramen” van Guido Gezelle, waarin hij als katholiek priester aan het einde van de negentiende eeuw de beeldenstorm nog een dunnetjes overdoet.

D E  R A M E N

De ramen staan vol heiligen, gemiterd en gestaafd,
gemartelaard, gemaagdekroond, gehertoogd en gegraafd;
die ’t branden van het ovenvier geglaasd heeft in den scherf,
die, glinsterend, al de talen spreekt van ’t hemelboogsch geverf [25].

Doch schaars is herontsteken in den oosten het geweld
der zonnevonke, en valt zij op de heiligen, zoo smelt
’t samijtwerk uit den mantelworp, de goudware uit de kroon,
en alles, even wit nu, blinkt en bliksemt even schoon.

Verdwenen zijt gij, hertogen en graven dan, zoo zaan;
verdwenen, maagden, martelaars en bisschoppen: voortaan
geen palmen, staven, stolen meer, ’t is alles henen, tot
één’ helderheid gesmolten, in één zonnelicht – in God. [26]

– Guido Gezelle [27]

Kerkramen Noordzijde Keulen[28]

Volgens mij bepleit Guido Gezelle met dit gedicht – ondanks de pracht van gebrandschilderde kerkramen als vensters op de wereld – een lege spiegel zonder standaard in Gods aangezicht”, zegt Man.

 

 

[1] Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/%C5%A0koda_Superb
[2] Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Noordoostpolder
[3] Bron afbeelding: http://da.wikipedia.org/wiki/%C5%A0koda_Superb
[4] Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Verlichting_(boeddhisme)
[5] Bron: Bridges, Jeff & Glassman, Bernie, The Dude and the Zen Master. New York: Plume, 2014, p. 95
[6] Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Sunyata, zie ook de Engelse Wikipedia-pagina over dit onderwerp
[7] Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Tropische_cycloon
[8] Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta.
[9] Zie: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 2.1 – Feiten en Logica. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2014, p. 85 en 122
[10] Bron: Deshimaru, Taisen, Mushotoku Mind – The Heart of the Heart Sutra. Chino Valley: Hohm Press, p. 28, 29
[11] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/%C5%9A%C5%ABnyat%C4%81
[12] Bron: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 2.1 – Feiten en Logica. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2014, p. 97
[13] Zie ook voor de “creatieve daad van zinneming en zinneming”: Merleau-Ponty, Maurice, Fenomenologie van de waarneming. Amsterdam: Boom, 2009
[14] Dharma betekent letterlijk “het plaatsen van het voortdurende zelf/Zelf”.
[15] Bron: Badrinath, Chaturvedi, The Mahābhārata – An Inquiry in the human Condition. New Delhi: Orient Longman Private Limited, 2006, p. 68. Zie ook hoofdstuk 4 voor een inleiding in Dharma.
[16] Zie het laatste deel van boek 1 van de Mahābhārata waarin Arjuna en Kṛṣṇa bij het vuur in het Khandava bos met vreugde pijlen schieten op alles dat het bos verlaat. Bronnen: http://www.sacred-texts.com/hin/maha/index.htm boek 1 Section CCXXVII en verder; Katz, Ruth Cecily, Arjuna in the Mahābhārata: Where Krishna is, there is victory. Delhi: Molital Banarsidass Publishers, 1990, p. 71 – 84
[17] Zie: http://quoteinvestigator.com/2013/10/04/never-happened/
[18] Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta.
[19] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Moksha
[20] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Huineng
[21] Bron: The Sixth Patriarch’s Dharma Jewel Platform Sutra. Burlingame: Buddhist text translation society, 2002, p. 67
[22] Letterlijke vertaling uit het latijn: hij/zij/het is vlees geworden
[23] Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta
[24] Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta.
[25] “Gemiterd en gestaafd”: van mijters en staf – als tekenen van autoriteit – voorzien. “’t branden van het ovenvier geglaasd”: tot glas geworden door het branden van het overvuur. “Al de talen spreekt van ’t hemelboogsch geverf”: toont al de schilderingen op de plafonds van de kerken.
[26] Bron: http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/gezelle/rijmsnoer/ramen.htm Het gedicht is door Guido Gezelle gedateerd op 14 april 1895.
[27] Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Guido_Gezelle
[28] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Stained_glass

Vijf gangbare werkelijkheden – feiten en logica 14


Carla, Man en Narrator zitten op het pleintje bij de ingang van de Basiliek van San Lorenzo voordat zij het paleis van de Medici gaan bezichtigen.

“Het denkraam van de strijder laat een aantal tegenstrijdigheden zien. De parabel van Mŗtyu – dood  in de vorm van een vrouw – geeft een inkijkje in de tegenstrijdigheden wanneer de oudste broer van Arjuna – als troonpretendent van de vijf Pāṇḍavaḥ broers – ontroostbaar is over het verlies van de vele gesneuvelden op het slagveld waaronder vele familieleden, leraren en leerlingen, geliefden en naasten. Als gevolg van de strijd – tussen enerzijds de wereldorde en plicht en anderzijds het menselijk handelen – om een rechtmatig koninkrijk voor de familieleden, leraren en leerlingen, geliefden en naasten, wordt er tegelijkertijd op een uitgebreide schaal dood en verderf gezaaid ook onder de dierbaren. Een ander voorbeeld is “vechten voor vrede”. Het denkraam van de strijder – voorzien van deze tegenstrijdigheden – vinden wij niet alleen terug op het slagveld, maar ook binnen de wetenschap, de godsdienst, de levensbeschouwing, de overheid en uiteraard binnen onszelf”, zegt Carla.

Feiten en logica 14a[1]

“De parabel over Śīla [2] – vrij vertaald met “Alomvattende eenheid” – uit de Mahābhārata toont het denkkader van de strijder binnen onszelf. Door een samenhangend gebruik van alle (menselijk) eigenschappen – of Śīla – had een wijze koning in het oude India uiteindelijk vrede en coherentie binnen zijn koninkrijk en zichzelf weten te bewerkstelligen. Hierdoor kreeg hij ook de beschikking over het immense vermogen van goedheid. Met goedheid verkreeg hij het rijkdom van de drie werelden waaronder de wereld van de Goden. Op een goede dag verscheen Indra – in een manifestatie als geneesmiddel – voor de koning en hij vroeg aan de koning om te leren wat goedheid werkelijk is. De koning zei dat het besturen van de drie werelden al zijn aandacht vergde: hij had geen tijd om dit aan Indra te tonen. Indra in de vorm van geneesmiddel bleef aan het hof en diende de koning zo voortreffelijk dat de koning zei: “Vraag wat jij wenst en ik zal het geven”. Als antwoord zei Indra: “U heeft mij al zoveel gegeven, maar u zou mij zielsgelukkig maken met uw Śīla”. De koning gaf Śīla aan Indra waarna het “geneesmiddel” meteen vertrok. Na de overhandiging van Śīla voelde de koning een innerlijke onrust zonder te weten waarom. Een kolom van licht in menselijk vorm kwam uit zijn lichaam tevoorschijn. De koning vroeg: “Wie ben jij?”. De kolom van licht antwoordde: “Ik ben Śīla en tot nu toe waren wij onafscheidelijk. Maar omdat jij mij hebt weggegeven, vertrek ik,”. Hierna kwam een tweede kolom licht uit zijn lichaam en weer vroeg de koning: “Wie ben jij?”. De tweede kolom licht zei: “Ik ben Dharma – de wereldorde – en ik verlaat jou, want ik leef waar Śīla leeft”. Meteen verschenen weer drie kolommen licht uit zijn lichaam, en achter elkaar vertrokken Waarheid, Goedheid en Soliditeit, omdat zij leven waar Śīla leeft. Als laatste verscheen er een kolom licht in de vorm van een vrouw en de vrouw zei op de vraag “Wie ben jij?”: “Ik ben Śri – voor de mensen ben ik onderlinge verbondenheid –, ik ben alles dat wenselijk is in een mensenleven; ik leef waar Śīla leeft”. Verlamd van schrik vroeg de koning aan Brahman wie dat geneesmiddel was en wat er was voorgevallen. Brahman vertelde: “Het geneesmiddel is Indra’s Net. Door Śīla ben jij geworden wie jij bent, en met Śīla heb jij jezelf weggegeven aan Indra[3], zei Narrator.

“Deze parabel geeft een aantal van de tegenstrijdigheden binnen het denkkader van de strijder prachtig weer. De imperator verkrijgt door zijn acties een koninkrijk en vervolgens kan de imperator het rijk niet bestendigen: verschillende natuurwetten voorkomen dit. Daarnaast zijn er tegenstrijdigheid binnen het denkkader van de strijder te herkennen tijdens een succesvolle verovering of verdediging van een gewenst object: de strijder voelt op het moment van succes de vluchtige euforie van een “Alomvattende eenheid”. Deze euforie bepaalt zijn tijdelijk zelfbeeld dat vervolgens met het vervliegen van Śīla meteen begint te eroderen. Wij hebben deze vluchtige euforie na een overwinning gezien bij het zelfbeeld van roeiers in de twee studenten roeiploegen uit Oxford en Cambridge die strijden om de overwinning van een jaarlijkse roeiwedstrijd op de Thames [4]”, zegt Carla.

Feiten en logica 14b[5]

“Dezelfde euforie van tijdelijke uniciteit toonden Arjuna en Kṛṣṇa toen zij met vreugde pijlen schoten op alles dat probeerde te ontsnappen uit het vuur in het Khandava bos [6]. Met schaamte moet ik nu bekennen dat ik deze vorm van euforie heb gekend toen ik als jonge strijder met een militie in Midden Afrika schoot op alles en iedereen die uit een brandend dorp kwam [7]. Śīla had mij al verlaten bij mijn wens om zelf de avonturen van mijn voorvaderen te beleven onder mijn drang naar comfort, geld, roem en macht. In die nacht – tijdens het schieten op dorpsbewoners die het brandend dorp wilden ontsnappen – verloor ik de laatste resten van mijn onschuld. Ik draag deze tegenstrijdigheid tussen euforie van een tijdelijke uniciteit tijdens gewelddadige verovering, en direct intredend verval nog steeds met mij mee in de vorm van de adem van de dorpsbewoners. Hoewel de dorpsbewoners in de mensenwereld de identiteit “dood” hebben, houd ik hen levend met mijn adem”, zegt Narrator.

feiten en logica 14c. [8]

“Zullen wij de innerlijke onrust in het paleis van de Medici gaan bekijken?”, zegt Man.


[1] Afbeelding van Pallas Athene – de godin van wijsheid, moed, rechtvaardigheid en correcte oorlogsvoering. Daarnaast is zij een listige compagnon van heldhaftige strijders. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Warrior

[2] Śīla betekent in het Sanskriet onder meer “natuurlijk manier van leven of van gedrag”. In het Boeddhisme betekent Śīla onder meer “moreel gedrag of voorschrift”. Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta. Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/%C5%9A%C4%ABla

[3] De parabel over Śīla is een zeer vrije weergave van de parabel van Prahlāda uit: Badrinath, Chaturvedi, The Mahābhārata – An Inquiry in the human Condition. New Delhi: Orient Longman Private Limited, 2006, p. 101 – 102

[4] Zie het bericht “Amateurs” in: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 1. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012 p. 190 – 194

[6] Zie ook: http://www.sacred-texts.com/hin/maha/index.htm boek 1 Section CCXXVII en verder; Katz, Ruth Cecily, Arjuna in the Mahābhārata: WhereKrishna is, there is victory. Delhi: Molital Banarsidass Publishers, 1990, p. 71 – 84

[7] Zie:  Leben, Man, Narrator – Een Weg. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2013, p. 22

[8] Afbeelding van Arjuna en Kṛṣṇa die met vreugde pijlen schieten op alles dat uit het vuur in het Khandava bos probeerde te ontsnappen. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Khandava_Forest

Vijf gangbare werkelijkheden – feiten en logica 8


Carla, Man en Narrator zitten aan de Piazza di Santa Croche voor hun lunch.

“Hebben wij met onze inleiding de bestaande wetenschap tekort gedaan?”, vraagt Man.

“Zeker, want de bestaande wetenschap is evenals de klassieke logica “het sterkst samenhangend intellectuele stelsel” dat goed gedocumenteerd en vatbaar voor kritiek is. De pretentie dat de bestaande wetenschap alles van waarde zou kunnen voorspellen en bewijzen, is te hoog gegrepen. Jij wilde onze mening horen over feiten en logica van de kijk op God”, antwoord Carla aan Man.

“Laat ik met het Alomvattende – en de twee aspecten van “Een” bewustzijn – beginnen en daarna verdergaan met monotheïsme. Vandaar zou ik willen besluiten met de monotheïstische God in de gedaante van een mens. Om de vaart in onze zoektocht te houden lijkt het mij verstandig om het polytheïsme over te slaan”, zegt Man. feiten en logica 81[1]

“Ik denk dat jij gelijk hebt; er zijn verschillende goede inleidingen in de Godsgeschiedenis en in Wereldgodsdiensten waarin de verschillende vormen van polytheïsme worden behandeld”, zegt Narrator.

“Wanneer het nodig is om ons verder te verdiepen in polytheïsme dan kunnen wij dat altijd nog doen. Ik ben benieuwd naar jouw uitleg over de twee aspecten van “Een”- bewustzijn; ik kan mij er verschillende voorstellingen bij maken, maar ik weet niet of mijn gedachten stroken met wat jij gelezen hebt”, zegt Carla.

“In het “Commentary on the Awakening of Faith” door Fa-Tsang [2] heb ik een beschouwing gelezen over de Cosmologie [3] van “Een” binnen de Hua-Yen [4] tak – gebaseerd op de Avatamsaka Sutra [5] – van Zen Boeddhisme [6]. In zijn commentaar op de “Ontwaking van Geloof” beschrijft Fa-Tsang dat “Een”-bewustzijn bestaat uit:

  • “Thusness/Zodanigheid” – “Aldus” of “Evaṃ” [7] in het Sankriet. Het “Aldus”-aspect wordt beschreven als de essentie die zonder kenmerken de bron van leegte of śūnyata [8] vormt waarin alles in onderlinge afhankelijkheid ontstaat. Het “Aldus”-aspect is alles voordat het een naam kreeg en het is ook de leegte binnen Indra’s Net [9];

en

  • “Saṃsāra” [10] – of de “Samenloop der dingen”. Het “Samenloop der dingen”-aspect vormt de kenmerken en functies waarin alles in onderlinge afhankelijkheid ontstaat. Het “Samenloop der dingen”-aspect vormt de waargenomen eigenschappen van Indra’s Net; het is de “Gestalt” [11] of samenloop van dharmas [12] die in onderlinge afhankelijkheid en wederkerigheid in de leegte ontstaat.

feiten en logica 82 [13]

Deze beschrijving vormt meteen een probleem doordat de leegte of śūnyata door het ontbreken van kenmerken onuitspreekbaar is en doordat de mogelijkheden van kenmerken en functies die in onderlinge afhankelijkheid en wederkerigheid ontstaan, oneindig zijn. Wij kunnen dit niet onder woorden brengen en misschien moeten ik op dit punt met Wittgenstein concluderen: “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen [14]“, zegt Man.

“Dat is een vraag; ik weet niet zeker of de mogelijkheden van kenmerken en functies die in onderlinge verbanden ontstaan, oneindig zijn [15]. Wanneer deze kernmerken en functies eindig zijn, dan zijn de afhankelijke combinaties ook eindig. Ga door met jouw inleiding”, zegt Carla.

“Ik herinner mij de “Terugblik op mijn onschuld” in jouw levensbeschrijving waarin jij – als jong meisje – aan de hand van luciferdoosjes had aangetoond dat jij in dezelfde vorm nog een aantal keren in het oneindige Universum kan bestaan.  De “Ontwaking van Geloof” lost het probleem van eindigheid en oneindigheid voorlopig op door te wijzen naar de leegheid en vluchtigheid van alle woorden en dharmas die slechts namen – zonder werkelijkheid – zijn voor illusionaire beeldvormingen”, zegt Narrator.

“Ik moet ineens aan hologrammen denken die tegelijkertijd illusionair en levensecht zijn. Hoe ouder ik wordt hoe meer mijn verleden op hologrammen lijkt: volkomen echt en werkelijk en op hetzelfde moment onecht en vluchtig”, zegt Man.

feiten en logica 83[16]

“Misschien moeten wij de vraag over de eindigheid of oneindigheid van śūnyata (of leegte) voorlopig laten rusten. Wij kunnen dit probleem verder onderzoeken wanneer wij tijdens onze Odyssee “leegte” als derde gangbare werkelijkheid aandoen”, zegt Carla.

“Dat is goed”, zegt Man.

“Bij het horen van het “Aldus”-aspect en het “Samenloop der dingen”-aspect van “Een”-bewustzijn kreeg ik de gedachte dat hiermee een synthese begon te ontstaan tussen de wereld van de Upanishads (met de nadruk op Ātman) en de Mahābhārata (met daarin het spanningsveld tussen enerzijds de wereldorde en plicht  (Dharmakshetra) en anderzijds het menselijk handelen (Kurukshetra)). Ik laat deze gedachte rusten totdat jij de inleiding hebt beëindigd”, zegt Narrator.

“De inleiding bij het Commentaar op het “Ontwaken van Geloof” gaat vervolgens verder met de structuur van bewustzijn. Ik zal deze in een vogelvlucht vertellen. “Een”-bewustzijn heeft aspecten van “Aldus”-bewustzijn en “Samenloop der dingen”-bewustzijn. Denken komt via een tussenstap voort uit het “Samenloop der dingen”- bewustzijn (of “Gestalt”- bewustzijn) [17].

feiten en logica 84[18]

Er zijn vijf vormen van denken:

  1. Bewustzijn van oorzaak en gevolg
  2. Bewustzijn van ontplooiing en evolutie
  3. Bewustzijn van manifestaties
  4. Bewustzijn van verschillen en illusies
  5. Bewustzijn van voortdurende effecten van oorzaak en gevolg [19]

Wanneer de eerste drie vormen van denken tevens gegrondvest zijn in de leegte van “Aldus”-bewustzijn, dan kunnen deze vormen een basis zijn voor Boeddhistische verlichting. De laatste twee vormen zijn de aanzet voor het vermogen tot onderscheid der dingen.

Het vermogen tot onderscheid leidt weer tot bewustzijn van afzonderlijke fenomenen:

  • Bewustzijn van lijden en vreugde
  • Op basis van verlangens die voortkomen uit lijden en vreugde, krijgen objecten vorm
  • Wanneer objecten zijn gevormd, dan ontstaan namen en symbolen – waaronder letters – voor objecten
  • Op basis van namen en symbolen ontstaan handelingen met “oorzaak en gevolg”
  • Verbonden met handelingen ontstaat lijden (en vreugde).

Daarna gaat de inleiding verder met een toelichting op ontaarde vormen van bewustzijn die hun oorsprong vinden in een combinatie van een hang naar illusies, symbolen, handelen enz. Misschien kunnen wij daar op ingaan bij de volgende gangbare werkelijkheid “Intensiteiten en associaties”.

Ik wil deze inleiding aan jullie voorleggen omdat het in vogelvlucht een integrale, gedifferentieerde en logische beschrijving geeft van het ontstaan van dingen en van de ontaarding van dingen. Daarnaast vind ik deze inleiding goed omdat hier een sacraal en profaan bewustzijn uit één oorsprong ontspruit en omdat tegelijkertijd verlichting/hemel, profaan/aards en ontaard/hel onderling in een alomvattend eenheid zijn verweven. In principe is – volgens deze inleiding – de verlichte/hemelse wereld gelijk aan ons aards bestaan [20]. Op basis van deze gedachtegang is de “Porta del Paradiso” altijd open; met onze gedachten en illusie sluiten wij de deur en plaatsen er een hek voor. Wat is jullie mening over deze inleiding”, zegt Man.

“In jouw reisbagage zag ik een boek over Hua-Yen Boeddhisme met de titel “Entry into the inconceivable [21]” (Ingang tot het onwaarneembare). Deze titel is ook goed van toepassing op jouw inleiding. Ik heb natuurlijk mijn gebruikelijke vraag bij de definitie van de eerste grondbeginselen van “Een”-bewustzijn. Maar mijn vragen en aarzelingen bij het uitgangspunt in jouw inleiding liggen op een veel abstracter en fundamenteler niveau dan bij alle andere parabels, verhalen en inleidingen over het ontwaken van bewustzijn. Ik ben benieuwd naar de derde gangbare werkelijkheid “Leegte” die wij zullen gaan onderzoeken op onze Odyssee. Bij het “Samenloop der dingen”-aspect en het vervolg heb ik aanvullingen, kanttekeningen en ook wel kritiek uit de fenomenologie, maar die kennen jullie al [22]”, zegt Carla.

“Ik kom terug op een mogelijk synthese tussen de wereld van de Upanishads en de Mahābhārata; jouw uitleg bij de inleiding op het Commentaar op het “Ontwaken van Geloof” laat inderdaad een mogelijkheid tot synthese zien op een hoog abstracte synthese met andere accenten. Omdat wij “licht” en “snel” reizen denk ik dat wij beter verder kunnen gaan. Ik ben benieuwd hoe jij “God zoekt de mens” met deze inleiding verbind. Maar laten wij eerst een rondje om het plein lopen”, zegt Narrator.


[1] “Schepping van de zon en maan”- detail van de fresco’s in de Sixtijnse Kapel in Vaticaanstad door Michelangelo. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/God

[2] Zie ook: Vorenkamp, Dirck, An English Translation of Fa-Tsang’s Commentary on the Awakening of Faith. New York: The Edwin Mellen Press. 2004 p. 10 – 14

[7] In Sanskriet bestaat het woord “Evam” uit de werkwoordkern “e” dat “naderen, bereiken, nader komen” en het zelfstandig naamwoord “va” dat “wind, oceaan, water, stroom, gaan” betekent. Bron: electronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

[8] Zie ook: Leben, Man, Narrator – Een Weg. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2013, p. 110 – 112

[9] Zie ook: Origo, Jan van, Wie ben jij – Een verkenning van ons bestaan – 1. Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012, p. 66 – 68

[10] Saṃsāra is samengesteld uit “sam” dat “samen, met, samen met” en “sāra” dat “loop, koers, uitbreiding, kracht, kern, waarde” in het Sanskriet betekent, waardoor Saṃsāra kan worden opgevat als “de samenloop der dingen”.

[12] Zie ook: Vijf gangbare werkelijkheden – feiten en logica 3

[13] Leegte (of śūnyata) en Gestalt (of Saṃsāra) kunnen worden vergeleken met leegte en zeepbellen; beiden vormen elkaar. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/%C5%9A%C5%ABnyat%C4%81

[14] Zie ook: Wittgenstein, Ludwig, Tractatus Logico-Philosophicus. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennip, 1976 p. 152

[15] Zie ook: Nārāyana, Narrator, “Carla Drift – Een Buitenbeentje, Een Biografie”. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012, p. 156

[16] Voorbeeld van een hologram. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Holography

[17] Zie ook: Vorenkamp, Dirck, An English Translation of Fa-Tsang’s Commentary on the Awakening of Faith. New York: The Edwin Mellen Press. 2004 p. 14 – 15

[18] Bron afbeelding: http://de.wikipedia.org/wiki/Gestalttherapie

[19] Ergens stond geschreven dat zelfs de Goden zijn gebonden aan de wet van oorzaak en gevolg.

[20] Zie ook de parabel over hemel en hel verteld door een pastoor in Valkenburg in: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 1. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012 p. 82 – 83

[21] Cleary, Thomas, Entry into the inconceivable – An introduction to Hua-Yen Buddhism. Honolulu: University of Hawaii Press, 1983

[22] Zie ook: Nārāyana, Narrator, “Carla Drift – Een Buitenbeentje, Een Biografie”. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012, p. 34 en 114

Vijf gangbare werkelijkheden – feiten en logica 4


“Mag ik – voordat jij ons meer gaat vertellen over de georganiseerde chaos en het denkraam van de strijder – terugkomen op onze discussie van gisteravond?”, vraagt Man aan Carla.

“Dat is goed, het is beter om een onderwerp af te ronden”, zegt Carla.

“Gisteravond las ik in de bundel van Boeddhistisch vraagstukken (een recente uitgave van de bundel die Narrator van zijn Amerikaanse vriend als afscheidscadeau had ontvangen) de passage “Alle voelende wezens hebben een actief bewustzijn, grenzeloos en vaag zonder fundament ter ondersteuning”. Als voorbeeld wordt genoemd:

Wanneer een monnik voorbijkomt en hij wordt aangesproken met “Hé, jij”, dan zal deze monnik meteen zijn hoofd naar de spreker draaien. Wanneer deze monnik vervolgens aarzelt bij de tweede vraag “Wie ben jij?”, dan heeft deze monnik een actief bewustzijn, grenzeloos en vaag zonder fundament ter ondersteuning”.

Deze fundamentele staat van onwetendheid is – volgens dit vraagstuk – de onveranderlijke kennis van alle boeddha’s. Het vers bij dit vraagstuk luidt:

Een roep en men draait haar/zijn hoofd – Ken jij de zelf/Zelf of niet?

Vagelijk, als de maan [1] door de klimop, een wassende maan op dat moment.

Het kind van de rijkdom, zodra zij/hij valt

Op de grenzeloze weg van behoeften, heeft veel zorgen. [2]

feiten en logica 41.jpg[3]

Bij het lezen van dit vraagstuk en vers moest ik denken aan onze laatste discussie over onder andere God als “een ander, een vreemde”, die is gescheiden van “het onuitsprekelijke”, “de opperste verbazing”, “de ultieme vraag die woorden te boven gaat”. Waren God, de mensen en alles om ons heen voor de scheiding [4] in deze fundamentele staat van onwetendheid, zoals een gezond menselijk lichaam zonder kwalen ook een samenhangend geheel vormt zonder afzonderlijke onderdelen?  Hadden zij een fundament ter ondersteuning en welk fundament was dit, of was het ontbreken van een fundament de bron van een actief bewustzijn, grenzeloos en vaag? Ik weet het antwoord op deze vragen niet. En – na de val, na de scheiding – waaruit komt de grenzeloze weg van behoeften met vele zorgen voort? Heschel vervolgt zijn essay “Man is not alone” [5] met de onderwerpen: “geloof”, “één God”, “aan het geloof voorbij”, “streven naar eenheid”, en “gewone daden zijn avonturen”. Zou Heschel de strofe “Een roep en men draait haar/zijn hoofd” uit het Boeddhistische vraagstuk hebben gezien in de categorie “gewone daden zijn avonturen”? Ik denk het wel; maar zou hij uiteindelijke “Een roep” en “men draait haar/zijn hoofd” als “een” of als “gescheiden” hebben gezien? Ik zie het vagelijk als een wassende maan door de klimop”, zegt Man.   

“Bij de passage “grenzeloos en vaag zonder fundament ter ondersteuning” uit het Boeddhistisch vraagstuk denk ik aan “śūnya” – dat “leeg” betekent – uit de Hart Sūtra [6] waarin “vorm gelijk is aan leegte zoals leegte gelijk is aan vorm”; in leegte is geen Dharma – of wereldorde of plicht. Nu nodig ik jullie uit om de Cappelle Medicee [7] in de Basilica van San Lorenzo [8] te bezoeken. Deze kapel gelegen achter de Basiliek is een symbolisch mausoleum als praalgraf voor een deel van de familie van de Medici. Deze familie was een “kind van de rijkdom in de Renaissance dat zodra zij viel op de grenzeloze weg van behoeften, veel zorgen heeft gekend”. Het mausoleum geeft in mijn ogen de immensheid en verkilling van de zorgen van deze familie prachtig weer”, zegt Narrator.

Carla, Man en Narrator bezoeken de Cappelle Medicee.

feiten en logica 42.png[9]

Weer buiten vervolgen zij hun discussie op een bank op het Piazza di Madonna degli Aldobrandini.

“Alles in de Cappelle Medicee is erop gericht om afstand te scheppen tot de toeschouwer. Ik verwacht dat in het verleden alleen genodigden door de familie werden toegelaten tot dit symbolisch praalgraf. Ik denk dat dit mausoleum tot doel had om het nageslacht van de Medici eraan te herinneren waaraan zij hun rijkdom te danken hadden en om bezoekers te tonen welke “kinderen van rijkdom” hier herdacht worden. Bij ieder graf in het mausoleum heb ik mij afgevraagd “Wie ben jij?” en “Ken jij de zelf/Zelf of niet?”. Ik denk “Vagelijk, als de maan door de klimop”, maar de overvloed aan de vele soorten van “klimop” zal het zicht op de maan niet bevorderen”, zegt Man.

“Zullen wij nu Basilica van San Lorenzo bezoeken? De buitenkant is gesloten, maar ook bij deze basiliek wordt de pracht binnen getoond”, zegt Narrator.

feiten en logica 43[10]

feiten en logica 44 [11]

“Ik ben blij dat wij de discussie hebben voortgezet, want hierdoor – en zeker na het bezoek aan de basiliek – ontstaat een mooie opstapje naar het ontstaan van een scheiding tussen wetenschap en religie in de Renaissance. De overgang in stijl van de koorkoepel naar het plafond van de hoofd- en zijbeuken toont de wens om de wetenschap gebaseerd op Middeleeuwse Scholastiek te gaan veranderen in een ordelijke wetenschap die alles keurig verklaard wanneer wij de grondbeginselen maar juist kennen en toepassen. Mag ik de volgende keer hierop verder gaan, want ik moet nu rusten?”, zegt Carla.

feiten en logica 45[12]

“Graag”, zeg Man.

“Tijdens het avondeten?”, zegt Narrator.

“Dat is goed”, zegt Carla.


[1] Zie ook: Drift, Carla, Man Leben – Een Leven, Een Biografie. Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012, p. 71 – 72

[2] Vrije weergave van een deel van het vraagstuk “Guishan’s Active Consiousness” uit: Cleary, Thomas, Book of Serenity – One Hundred Zen Dialogues. Bosten: Shambhala, 1998 p. 163 – 166.

[4] Zie ook: De parabel van Adam en Eva verstoten uit het paradijs na de zondeval in Hoofdstuk 3 van Genesis in het Oude Testament.

[5] Zie: Heschel, Abraham Joshua, Man is not alone – A Philosophy of Religion. New York: Farrar, Straus and Giroux, 1951. Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Abraham_Joshua_Heschel. In “The Long Discourses of the Buddha. Massachusetts: Wisdom Publications, 1995 p. 38-39” worden 32 verblijfplaatsen genoemd voor voelende wezens; waarvan 22 verblijfplaatsen voor Goden. Zijn binnen dit denkraam Goden ook “kinderen van rijkdom”?

[6] Zie: Leben, Man, Narrator – Een Weg. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2013, p. 110 – 112

Vijf gangbare werkelijkheden – feiten en logica 3


“Na mijn middagrust heb ik weer genoeg energie voor de avond. De vele tropische ziekten hebben hun sporen in mijn lichaam achtergelaten; een hele dag actief blijven is soms teveel van het goede. Welke boeken heb jij gekocht?”, zegt Carla.

“Een Italiaans cursusboek voor Sanskriet om mijn studie nieuw leven in te blazen en “Six memos for  the next Millennium” van Italo Calvino. De titels van deze memos zijn intrigerend:

  • 1 – Lightness,
  • 2 – Quickness,
  • 3 – Exactitude,
  • 4 – Visibility,
  • 5 – Multiplicity

en het nooit op papier gezette memo “6 – Consistency”. De titels voor deze memo’s zouden ook de richtsnoeren voor onze Odyssee moeten zijn, waarbij wij – net als Italo Calvino – het zesde memo nooit op papier kunnen zetten omdat wij dan het volledige universum in zijn volkomen oneindigheid moeten beschrijven”, zegt Man.

feiten en logica 31[1]

“Daar zie ik Narrator aankomen. Mooi om hier in de avondzon te zitten met uitzicht op de “Basilica di Santa Maria Novella”. Voldoet de façade van de Basilica ook aan de titels van de memo’s?”, zegt Carla.

feiten en logica 32[2]

“Goede vraag met vele antwoorden. Goede ontmoeting gehad met jouw vriend?”, zegt Man.

“Mooi om elkaar na zoveel jaren weer te zien. Wij zijn veel veranderd en ook hetzelfde gebleven; vertrouwd en anders. Met de jaren is de lichamelijke aantrekkingskracht verdwenen, maar de genoeglijkheid van het samenzijn is gelukkig gebleven. Zullen wij eerst wat drinken en de menukaart vragen?”, zegt Narrator.

“Dat is goed. Dan zal ik na onze keuze uit het menu – zoals vanmiddag beloofd – mijn kijk op “feiten en logica” van “Wie ben jij?” met jullie willen delen”, zegt Man.

Carla, Man en Narrator bestellen hun drankjes, maken hun keuze uit het menu en bestellen hun avondmaal.

“Gisteren ben ik begonnen in “De mens is niet alleen – De ervaring van Gods aanwezigheid”, de Nederlandse heruitgave van “Man is not alone – A Philosophy of Religion”, van Abraham Heschel [3] uit 1951. De titel van het boek spreekt mij aan, omdat mijn voornaam erin wordt genoemd en omdat ik meer wil weten over het geloof in God dat mij in mijn volwassen leven vreemd is gebleven. Ik heb lang in kloosters gewoond en ik heb groepen begeleid bij Oosterse wijsheid, maar een ervaring van Gods aanwezigheid heb ik nooit gehad. De eerste acht hoofdstukken van het boek over “het onuitsprekelijke”, “de opperste verbazing”, “de ultieme vraag die woorden te boven gaat” komen rechtstreeks uit mijn binnenste en gaan daaraan voorbij zoals bloesem aan een boom – opgenomen in het heelal – uit de aarde voorkomt, erdoor wordt gevoed en er weer in onder zal gaan [4]. In hoofdstuk 9 van het boek staat een passage – ik lees voor – “Wij loven tezamen met de kiezels op het wegdek, die als versteende verbazing gelden, tezamen met alle bloemen en bomen die eruit zien alsof zij in stilte gehypnotiseerd zijn. Wanneer geest en ziel met elkaar in overeenstemming zijn, wordt geloof geboren” [5]. Tot hier is het boek voor mij volkomen logisch en herkenbaar, zoals ook het feit dat het “Ene” – dat alom aanwezige is – bestaat, waarin wij volkomen zijn opgenomen en waarvan wij, ieder en alles om ons heen tijdelijke manifestaties zijn. Maar God – als de andere – blijft een vreemde voor mij. Wie is hij? Waardoor staat God los van “het onuitsprekelijke”, “de opperste verbazing”, “de ultieme vraag die woorden te boven gaat”. Deze scheiding is voor mij onwerkelijk; ik kan dit niet bevatten: het in niet logisch”, zegt Man.

feiten en logica 33[6]

“In het land van mijn voorouders wordt het “Individuele Ene” of Ātman [7] – dat qua klank gelijkenis vertoont met ons woord adem – en het “Ene Alomvattende” of Brahman [8] verwoord en onderwezen door de Upanishads [9]. Via een volledig bewustzijn dat Ātman en Brahman twee manifestaties van het “Ene” zijn en daardoor in elkaar samenvallen zoals en druppel in de zee, overstijgen wij ons mens-zijn op aarde.

feiten en logica 34[10]

Of wij – al dan niet – geloven in een “Een alomvattend Zelf” als eeuwigdurende entiteit, is van weinig belang voor ons menselijk leven met alledaagse vreugde, lijden en waanzin. Het Boeddhisme bewandelt een strikte middenweg tussen het “Een alomvattend Zelf” en het “menselijk dagelijks leven” om zo een bodemloze put van metafysische vraagstukken te vermijden [11]. Een tak van deze middenweg is de metafoor van Indra’s Net [12] dat een beperkte weergave biedt voor een onderling verband tussen al de afzonderlijke manifestaties en het “Een alomvattend Zelf”. De Mahābhārata brengt in dit denken een radicale verandering aan door de aandacht in het alledaagse leven te verleggen van Ātman naar “Dharma” – of wereldorde en plicht[13]; Dharma betekent letterlijk “het plaatsen van het voortdurende zelf/Zelf”. In de Bhagavad Gita – een klein en oud deel van de Mahābhārata – cumuleert de “aandacht voor het alledaagse leven” wanneer Arjuna het strijdperk betreedt waarin families, leraren en leerlingen tegenover elkaar staan in het spanningsveld tussen enerzijds de wereldorde en plicht  (Dharmakshetra [14]) en anderzijds het menselijk handelen (Kurukshetra [15]). Wanneer Arjuna zijn familie, leraren en dierbaren tegenover zich ziet staan, weigert hij het startsein te geven in de strijd tussen de twee partijen. Kṛṣṇa – zijn leidsman en wagenmenner tijdens dit gevecht – zet Arjuna aan om zijn plicht binnen de wereldorde te vervullen en Kṛṣṇa slaagt hier pas in nadat hij tijdens de dialoog zijn Goddelijke gedaante heeft aangenomen; daarna geeft Arjuna het startsein voor de strijd met desastreuze gevolgen voor alle hoofdrolspelers, maar waarin zij hun plicht en taak vervullen binnen de ontstane wereldorde. Binnen en samenvallend met het “Een alomvattend Zelf” is de Goddelijke gedaante van Kṛṣṇa in dit deel van de Mahābhārata een hoeder en leidsman van de wereldorde”, zegt Narrator.

“Binnen het denkkader van jouw voorouders met hun kijk op “feiten en logica” vervullen mensen en Goden hun rol in de wereldorde. Binnen mijn denkkader past geen Goddelijke rol die losstaat van “het Ene onuitsprekelijke”: ik voel mij thuis binnen het denkraam van de Upanishads en binnen de middenweg van het Boeddhisme, maar ik bestudeer graag zienswijzen waar ik het niet mee eens ben, om hetgeen te achterhalen wat anderen zien en ik niet zie”, zegt Man.

“In de laatste zin hoor ik een uitspraak van Professor Dr. W. Luijpen tijdens zijn colleges filosofie aan de TU Delft. Ook ik heb in mijn leven veel gestudeerd waar ik het niet mee eens ben. In mijn studies naar misdaden tegen de mensheid ben ik veel sluitende, onjuiste en leugenachtige denkkaders tegengekomen waar ik het volstrekt mee oneens was. Na studie van het Oude Testament en de Mahābhārata – met de nadruk op ahiṃsā of geweldloosheid als fundament van leven [16] – ben ik tot de conclusie gekomen dat het boeken zijn die vrede tot doel hebben, hoewel beide boeken vol staan van bedrog, geweld en gruweldaden. Ik zie dat onze maaltijd eraan komt. Later hoop ik wat meer over het denkraam van de strijder te kunnen vertellen”, zegt Carla. feiten en logica 35[17]

“Smakelijk eten; later gaan wij verder met onze zoektocht”, zegt Man.

“Voldeed onze discussie aan de titels van de zes memo’s van Italo Calvino?”, vraagt Narrator.

“Volgens mij wel”, zegt Carla.

“Volkomen”, zegt Man.


[1] Zie ook: Calvino, Italo, Six Memos for the next Millennium. New York: Vintage Books, 1993

[3] Zie: Heschel, Abraham Joshua, De mens is niet alleen – De ervaring van Gods aanwezigheid. Utrecht: Kok, 2011. De oorspronkelijke uitgave is: Heschel, Abraham Joshua, Man is not alone – A Philosophy of Religion. New York: Farrar, Straus and Giroux, 1951. Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Abraham_Joshua_Heschel

[4] Zie ook: Zie ook: Origo, Jan van, Wie ben jij – Een verkenning van ons bestaan – 1. Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012, p. 50 – 51

[5] Zie: Heschel, Abraham Joshua, De mens is niet alleen – De ervaring van Gods aanwezigheid. Utrecht: Kok, 2011, p. 85.

[6] Bron afbeelding: Voorkant van Heschel, Abraham Joshua, De mens is niet alleen – De ervaring van Gods aanwezigheid. Utrecht: Kok, 2011

[8] Het woord Brahman is waarschijnlijk verwant met de werkwoordswortel √bhṝ dat “vermeerderen of vergroten” betekent. Zie voor een verdere inleiding: http://en.wikipedia.org/wiki/Brahman

[9] Upanishad betekent letterlijk in het Sanskriet: “neerzitten gericht naar”. Dit neerzitten vindt plaats bij een leermeester voor onderricht in het eeuwigdurende alomvattende mysterie dat ons leven vormt. Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta.  Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Upanishads

[11] Zie ook: Badrinath, Chaturvedi, The Mahābhārata – An Inquiry in the human Condition. New Delhi: Orient Longman Private Limited, 2006, p. 67 – 68

[12] Zie ook: Origo, Jan van, Wie ben jij – Een verkenning van ons bestaan – 1. Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012, p. 66 – 68;  Cook, Francis, Hua-Yen Buddhism: The Jewel Net of Indra. University Park and London: The Pennsylvania State University Press, 1977; Cleary, Thomas, Entry Into the Inconceivable: An Introduction to Hua-yen Buddhism. Boston:  Shambhala, 2002; en Cleary, Thomas, The Flower Ornament Scripture, a Translation of the Avatamsaka Sutra. Boston: Shambhala, 1993

[13] Bron: Badrinath, Chaturvedi, The Mahābhārata – An Inquiry in the human Condition. New Delhi: Orient Longman Private Limited, 2006, p. 68. Zie ook hoofdstuk 4 voor een inleiding in Dharma.

[14] Dharmakshetra is samengesteld uit Dharma “plaatsen van de voortdurende zelf/Zelf”, en “kshetra” – letterlijk: veld.

[15] Kurukshetra is samengesteld uit Kuru – een vervoeging van “kr” dat “maken, doen of handelen” betekent en “kshetra” – letterlijk: veld.

[16] Zie ook: hoofdstuk 5 van Badrinath, Chaturvedi, The Mahābhārata – An Inquiry in the human Condition. New Delhi: Orient Longman Private Limited, 2006

Narrator – terug op aarde


Het vuur in het bos [1] heeft de hele nacht gebrand. De volgende ochtend smeulde het nog steeds; pas in de middag doofde het vuur. De nachtelijke moordpartij aan de rand van het bos leverde niets op. De geur van het verbrandde bos mengde zich met de geur van dode lichamen en de aasvliegen waren overal.

Aan het begin van de volgende maanloze nacht verliet ik de militie. Ik liep de hele nacht; ik volgde de bestemming [2] van mijn roepnaam Kṛṣṇa [3] – in deze maanloze nacht ontsnapte ik levend uit de hel en ik ontliep de dood van Engaï [4]. Later hoorde ik dat enkele maanden later de militie was uitgemoord door het leger van het land. Net voor het eerste zonlicht heb ik mijn uniform en wapen weggedaan.

[5]

De volgende dag ruilde ik enkele bezittingen uit de militie tegen kleren. In ruim een week trok ik naar mijn moeders weidegrond [6]. Via informatie van bekenden vond ik haar tijdelijke verblijfplaats.

[7]

Zij zag mij al van afstand en mijn jongere broers en zussen kwamen op mij afgerend. Mijn moeder keek zielsgelukkig totdat zij mijn ogen zag – donker en koud als de nacht. Zij zag in mijn gezicht het vuur in het bos, mijn bewegingen weerspiegelden de hongerige geesten en aan mijn lichaam rook zij de hel. Ik kreeg te eten en ik kon blijven slapen, maar de volgende morgen stuurde zij mij weg met de woorden: “Van de wereld heb jij genomen, aan de wereld moet jij teruggeven. Daarna ben jij welkom als gast.”

Te voet ben ik naar de hoofdstad gegaan. Aan de rand van de stad kon ik tegen kost en inwoning hulpdocent zijn op een school. Tijdens de lesuren hielp ik de leerlingen bij de opdrachten en buiten schooltijd ging ik naar de bibliotheek om te studeren. Mijn Engels en Sanskriet verbeterden enorm en ik leerde en oefende de belangrijke epische verhalen zodat ik – net als mijn vader – verhalenverteller kon zijn.

[8]

In de stad ontmoette ik de mooiste mannen op wie ik heimelijk verliefd werd. Na een jaar leerde ik mijn eerste liefde kennen – zo gewoon, zo vanzelf, zo geborgen. Zijn naam was Arjen; ik noemde hem Arjuna [9]. Zijn ouders waren voor hun werk uit Nederland naar Nairobi verhuisd . Naar buiten waren wij vrienden, heimelijk waren wij geliefden. Zijn huid was veel lichter; hij studeerde aan de universiteit. Ik hielp hem met Sanskriet; hij hielp mij met Engels, Frans en Duits.

Twee jaren laten zijn wij naar mijn moeder gegaan. Zij begroette mij als haar verloren zoon. Al mijn broers en zussen waren blij om ons te zien. Enkele dagen later kwam mijn vader langs en wij waren gelukkig.

Mijn moeder zag meteen dat Arjen en ik meer dan alleen vriendschap hadden. Om mij te beschermen tegen de overweldigende krachten die een liefde tussen jongemannen in haar land opriepen, stuurde zijn mij weg naar een stad in een ver land waar mannen van mannen mogen houden. Zo overbrugde [10] zij het dilemma tussen haar wereldorde en plicht en het menselijk handelen [11]. Zij noemde de naam van de stad: Amsterdam. Enkele dagen later ben ik vertrokken. Ik heb mijn ouders nooit meer bezocht, maar zij vergezellen mij overal waar ik ga.


[1] Zie voor het vuur in het Khandava bos: http://www.sacred-texts.com/hin/maha/index.htm boek 1 Section CCXXVII en verder; Katz, Ruth Cecily, Arjuna in the Mahābhārata: Where Krishna is, there is victory. Delhi: Molital Banarsidass Publishers, 1990,  p. 71 – 84

[2] In het Sanskriet betekent nāmadheya naast “naam” of “titel” ook “bestemming”. Bron: Maurer, Walter Harding, The Sanskrit Language, An Introductory Grammar and Reader. London: Routledge Curson, 2004 Deel II p. 771

[3] Kṛṣṇa betekent in het Sanskriet onder meer “zwart”, “blauw zwart”, “de donkere periode van de maancyclus” Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

[4] Volgens een Masaï mythe geeft de God Engaï vee aan de mensen en hij brengt de mensen na de dood tot leven en laat de maan iedere dag sterven. Na een zonde waarin een tegenstander dood werd gewenst, liet Engaï de mensen sterven en hij bracht de maan iedere nacht weer tot leven. Bron:  http://nl.wikipedia.org/wiki/Masa%C3%AF_(volk)

[5] Bron afbeelding: http://ki.wikipedia.org/wiki/File:Sunrise_over_Mount_Kenya.jpg

[6] In het Sanskriet betekent “nama” “weidegrond” (voor een nomadenvolk is dit een vorm van bestemming). Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

[8] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Kenya

[9] Arjuna is een van de hoofdpersonen in de Mahābhārata. Hij is een van de vijf broers die allen met een vrouw Draupadi – de mooiste en invloedrijkste vrouw van haar tijd – in polyandrie samenleven. De vijf broers strijden voor hun rechtmatig deel van het koninkrijk, voor het herstel van de eer van Draupadi en voor behoud van de wereldorde. De naam Arjuna betekent onder meer “wit, helder”; in de naam is ook “arh” te herkennen dat “waardig, in staat tot” betekent.

[10] In het Sanskriet is een woord voor overbruggen: “yuj” dat ook “verbinden, voorbereiden, bevelen” betekent.

[11] Krishna [4] – de wagenmenner – zet in de Bhagavad Gita – een klein en oud deel van de Mahābhārata – Arjuna aan tot het betreden van het strijdperk waarin families, leraren en leerlingen tegenover elkaar staan in het spanningsveld tussen enerzijds de wereldorde en plicht (Dharmakshetra) en anderzijds het menselijk handelen (Kurukshetra). Dharmakshetra is samengesteld uit Dharma “plaatsen van voortdurende zelf/Zelf”, en “kshetra” – letterlijk: veld. Kurukshetra is samengesteld uit Kuru – een vervoeging van “kr” dat “maken, doen of handelen” betekent en “kshetra” – letterlijk: veld.