Tagarchief: Gamla Stan

Narrator – wijst naar de sneeuw


De eerste sneeuw viel al vroeg in het najaar; de dagen waren nog niet erg kort. In die donkere ochtend klonk het geknisper van de sneeuw onder mijn schoenen gedempt door de Prästgatan waarin ons gouden huis van hoop en dromen op het eiland Gamla Stan in Stockholm stond.

Prästgatan in Juni[1]

De witte sneeuw en kou nam alle kleuren in zich op; de maan en de sterrenhemel versmolten met de sneeuw en de volle kleuren van de vorige zomer waren verdwenen. In de loop van de ochtend werd de sneeuwlaag besmeurd door het leven van alledag. Die avond verscheen een vage gloed in het licht van lantaarns.

Prästgatan in December[2]

Mijn geliefde zou die nacht thuiskomen van een bezoek aan zijn zieke moeder in Amerika. Zijn terugkeer was het begin van een grote verandering in ons leven. Hij wilde graag dichter bij zijn moeder wonen, want door haar ziekte had zij nog maar een klein jaar te leven. Tijdens zijn verblijf in Amerika bezocht mijn geliefde verschillende Boeddhistische gemeenschappen; hij had besloten in een klooster in de nabij van het huis van zijn ouders te treden. Het contact met zijn vader was nog steeds stroef door het wederzijdse onbegrip over zijn dienstweigering tijdens de Vietnam oorlog. Buiten medeweten van mijn geliefde heb ik die winter een brief aan zijn vader geschreven waarin ik een vergelijking maakte tussen het generaal pardon van president Carter in 1977 voor dienstweigering  tijdens de Vietnam oorlog en de parabel van de verloren zoon [3] in het Nieuwe Testament: Uw zoon was verloren en hij is teruggevonden [4] door het generaal pardon. Na het volgende bezoek aan zijn ouders keerde mijn geliefde blij terug; zijn vader had hem weer met open armen ontvangen.

Die winter zwoegde mijn geliefde op een Boeddhistisch vraagstuk waarin een leraar naar de sneeuw wijst en vraagt: “Is er iets dat voorbij deze kleur gaat?”. Een andere leraar zei: “Op dit punt zou ik het voor hem omvergeduwd hebben”.  Een derde leraar zei: “Hij kan alleen naar beneden duwen, hij weet niet hoe overeind te helpen”. [5]

Dit vraagstuk gaat over het passeren van de Lege Poort en de staat van verlichting. Sneeuw, koude en wit waarin de maan versmelt zijn metaforen voor verlichting. De eerste leraar vraagt naar het iets voorbij deze kleur waarbij deze kleur staat voor de weg na het passeren van de Lege Poort of na verlichting. De andere leraar verwijdert meteen de illusie van verlichting en een weg na het passeren van de Lege Poort door onder meer te verwijzen naar de kleurloze kleur en naar het Boddhisattva ideaal uit het Mahâyâna Boeddhisme waarin een mens die op het punt staat verlicht – of zelfs een levende Boeddha – te worden, hiervan uit compassie afziet totdat alles en iedereen met haar/hem de verlichting of de staat van een Boeddha te betreden. Mijn geliefde kon de uitspraken van de eerste twee leraren plaatsen, maar hij zwoegde die winter op de derde uitspraak.

Ik had net als veel mensen in noordelijke landen moeite met de korte dagen. Onze laatste gemeenschappelijk Kerstfeest en Oud en Nieuw vierden wij uitbundig met vele vrienden en bekenden. Gelukkig werden in januari en februari de dagen weer langer.

Mijn geliefde verkocht die winter zijn buitenhuis in de scheren archipel en het gouden huis in de oude binnenstad van Stockholm. Wij verhuisden voor een korte tijd naar een gehuurde houten woning op het eiland Södermalm vanwaar wij een schitterend uitzicht op de binnenstad van Stockholm hadden. Hier hebben wij onze laatste paar maanden samengewoond. Mijn geliefde studeerde en ik speelde percussie in verschillende jazz ensembles.

Asogatan_213_Stockholm[6]

Aan het begin van het voorjaar vroeg mijn geliefde wat “māyā” in het Sanskriet betekent. Hierop vertelde ik dat “māyā” in de verre oudheid de betekenis had van “kunst en wijsheid” en later zijn hier de betekenissen van “illusie”, “compassie, sympathie” en “een van de 24 kleine Boeddhistische zonden” [7] bijgekomen. De naam van de moeder van Siddharta Gautama was Māyādevī waarin “devī” als vrouwelijk vorm van “deva” [8]  onder meer “vrouwelijk godin” betekent. Ik zei ook dat mijn vader mij heeft geleerd dat “māyā” zich voordoet in de vorm van het algemene of kosmische bewustzijn en daardoor direct verbonden is met de alomvattende Īśa en daarnaast in de vorm van het afzonderlijke of menselijke bewustzijn en daarbij vaak de betekenis van illusie heeft [9]. Beide vormen komen voort en zijn opgenomen in de ene werkelijkheid.

Na deze uitleg straalde mijn geliefde. Door de warmte van de zonnegloed gingen de bloesemknoppen weer open. Met de bloesem van de lente verhuisde mijn geliefde voorgoed naar Amerika.

Bloesem Stockholm[10]

Die zomer is zijn moeder rustig verleden. Vier jaren later ontving ik een droef bericht dat mijn geliefde was overleden aan de mysterieuze ziekte die in onze vrienden- en kennissenkring rondwaarde. In onze briefwisseling heeft hij hier nooit melding van gemaakt. En altijd wanneer de bloesem …..

In de samenleving waar ik uit voortkom, betekent gemeenschapszin alles – je bent wie je kent [11]. In Stockholm was ik op zijn best de vriend van mijn geliefde. Nu ik niemand meer echt kende, was ik ook niemand meer in Stockholm. Aan het einde van de lente heb ik de huur van ons mooie houten huis opgezegd en ik ben naar Kopenhagen verhuisd.


[1] Foto van de Prästgatan op het eiland Gamla Stan begin juni. Bron afbeelding: http://sv.wikipedia.org/wiki/Pr%C3%A4stgatan

[2] Foto van de Prästgatan op het eiland Gamla Stan in december. Bron afbeelding: http://sv.wikipedia.org/wiki/Pr%C3%A4stgatan

[3] Zie het Evangelie van Lucas 15: 11-32 in het Nieuwe Testament

[7] Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

[8] Het woord Deva waaruit Deus in het Latijn, Zeus in het Grieks en Dieu in het Frans is ontstaan, is in het Sanskriet verbonden met de werkwoordstam “Div”, dat onder meer “stralen, spelen, vermeerderen” betekent.

[9] Zie ook: Nikhilananda, Swami, The Upanishads – A new Translation, Volume I. New York: Ramakrishna-Vivekananda Center, 2003, p. 57, 58

[11] Zie ook: Reybrouck, David van, Congo – Een geschiedenis. Amsterdam: De Bezige Bij, 2012, p. 58

Narrator – terug naar de bewoonde wereld 2


Na de dagtocht over de hoogvlakte van de Hardangervidda – een natuurgebied in Noorwegen – reisden mijn minnaar en ik in een dag naar Oslo. In Gol [1] bezochten wij onze laatste Middeleeuwse staafkerk in Noorwegen. Eigenlijk was het een kopie van het origineel dat vroeger op deze plaats had gestaan en nu was ondergebracht in een openlucht museum bij Oslo. Het viel ons op dat deze kerk veel weelderiger was dan de staafkerken die wij eerder hadden gezien – wij naderden weer de bewoonde wereld.

768px-Gol_Stave_Church[2]

Van Gol naar Oslo werd de weg steeds voller en drukker, wij naderden een middelgrote stad. Het rustig over de wegen zweven in onze Godin [3] was voorbij, nu vroeg het verkeer weer de aandacht.

Bij onze aankomst in Oslo zetten wij eerst de tent op in de stadscamping. Daarna bezochten wij het Noors Volksmuseum waar wij de originele staafkerk uit Gol opnieuw bezochten. Het viel ons op dat de inrichting van de traditionele Noorse huizen steeds eender was en steeds verschillend. De vorm van de meubels en de huisraad was per huis verschillend, maar de voorwerpen waren steeds op dezelfde plaats in het huis gezet. Hierdoor ontstond een directe herkenbaarheid voor iedere bewoner en bezoeker, terwijl ook de eigenheid van de bewoners werd getoond. Een eenheid in de veelheid en een veelvormigheid in dezelfde inrichting.

800px-Norskfolkemuseum_1[4]

De volgende dag bezochten mijn geliefde en ik het Frogner Park [5] waarin een grote beeldencollectie van de Noorse beeldhouwer Gustav Vigeland [6] is geplaatst. Centraal in het park staat een monolithische zuil opgebouwd uit in elkaar verstrengelde mensenfiguren. Mijn minnaar was diep geraakt door de gelijkenis met de staafkerken en door de in elkaar vervlochten werelden van de uitgebeelde mensen. Hij vond de zuil op een wijsvinger lijken die ons eraan blijft herinneren dat wij allen tezamen de hemelpoort zullen binnengaan.

Vigelandpark[7]

Ik vertelde aan mijn geliefde de parabel die mijn vader van zijn voorouders heeft gehoord:

“Toen ik nog een kind was bij mijn ouders, onderwezen zij mij en zeiden: “Laat Uw hart ons leven met zich meedragen! Want in de dagen en nachten van Uw leven zal de vrede zich in U vermeerderen. Onze weldaad en trouw zal U niet verlaten, U draagt ze mee, ademt  ze en de wereld deelt in Uw vrede [8]. Hierna citeerde mijn vader de beginstrofen uit de īśāvāsya upaniṣad: “Dat is algeheel. Dit is algeheel. Algeheel komt van algeheel. Neem algeheel af van algeheel en aldus blijft algeheel. Vrede, Vrede, Vrede”.

In een pikdonkere periode van mijn leven heb ik het vertrouwen van mijn ouders geschonden. Mijn hart was kil en leeg, mijn trouw aan de vrede in de wereld veranderde in haat en ik verheugde mij in wandaden die ik zou begaan om mijn hart met ijdelheid te vullen. In een nacht heb ik het bos rondom een dorp in brand gestoken, de wind en de vuurgoden verspreiden de vlammen. Ik schoot op alles en iedereen die aan de vlammen wilde ontkomen. Ik was blij! [9]

De volgende ochtend zag ik dat alles van waarde voor het vullen van mijn lege hart met ijdelheid door het vuur was veranderd in as en lijken. De stank van verrotting en de vliegen bleven. Hongerig en leeg trok ik verder. Onderweg vulde ik mijn maag met voedsel en mijn hart met mededogen. Welwillendheid, onthechting en vreugde kwamen weer in zicht.  

Jaren later deelde ik mijn eten met enkele hongerige bedelaars-zwervers. Zij dankten mij met de woorden: “Al met al, moge U zich realiseren dat Onze trouw en weldaad U niet kan verlaten”.

Door de woorden van deze voorbijganger voelde mijn hart weer de voortdurende weldaad en trouw die ik altijd meedraag en adem waar ik ga”.   

Na deze parabel leerde mijn vader mij de betekenis van het sleutelwoord “realiseren” dat is samengesteld uit “re”, “al”, “ïśe” [10] en “eren”, waardoor “realiseren” voorkomt uit “steeds opnieuw”, “alles”, “in haar almacht”, “eren”.

Waar jij ook gaat en wat wij ook doet, de weldaad en trouw zal U niet verlaten.”

Mijn minnaar zei aan het einde van deze parabel dat alles en iedereen verlicht is; wij moeten het voortdurend realiseren. Ik had nog een lange weg naar huis te gaan. Gelukkig was er weer welwillendheid en vreugde in mijn leven; de onthechting zou spoedig volgen.

Na het bezoek aan het Frogner Park liepen wij een paar straten de ambassadewijk in waar een vriend van ons met een groep in een mooi traditioneel houten huis woonde. Tijdens ons bezoek hoorden wij zorgelijk nieuws uit Amsterdam. Vele van onze vrienden en vroegere minnaars hadden een mysterieuze ziekte opgelopen waardoor zij snel vermagerden; de ziekte putte hen volkomen uit. De artsen wisten geen raad met dit ziektebeeld; aan de Westkust van Amerika waren al verschillende verre bekenden aan dit mysterie overleden.

Bij het ophalen van de post-restante op het postkantoor in Oslo las mijn geliefde in een brief van zijn zus dat zijn moeder erg ziek was geworden. Tijdens een telefoongesprek met zijn zus, hoorde hij dat zijn moeder minder dan een jaar te leven had.

Hoewel wij ons thuis voelden in Oslo, overschaduwde de bezorgdheid  over het lot van onze vrienden in Amsterdam en de ziekte van mijn minnaars moeder ons verblijf in deze stad. Na een week reisden wij door een waterrijk gebied terug naar Stockholm. Aan het begin van de herfst waren wij weer terug in Gamla Stan. De bladeren aan de bomen bij het water toonden hun rood, bruin, gele gloed. Die herfst en winter waren mijn minnaar en ik voor het laatst zorgeloos samen.

Stockholm-autumn[11]


[3] Onze witte Citroën DS

[8] De eerste zinnen van deze parabel zijn vrij naar het begin van hoofdstuk 3 uit de Spreuken van Salomo in het Oude Testament.

[9] Zie het laatste deel van boek 1 van de Mahābhārata waarin Arjuna en Kṛṣṇa bij het vuur in het Khandava bos met vreugde pijlen schieten op alles dat het bos verlaat. Bron: http://www.sacred-texts.com/hin/maha/index.htm boek 1 Section CCXXVII. En verder; Katz, Ruth Cecily, Arjuna in the Mahābhārata: Where Krishna is, there is victory. Delhi: Molital Banarsidass Publishers, 1990,  p. 71 – 84; Ruth Katz heeft in haar studie moeite om deze daden van Arjuna en Kṛṣṇa te duiden.

[10] Dit is de locativus van Īśa. Īśa betekent in het Sanskriet onder meer “God in de goddelijke hemel”, “iemand met almacht”. De klank van īśā komt overeen met “ich” – het Duitse persoonlijk voornaamwoord eerste persoon enkelvoud.

[11] Bron afbeelding: http://www.communityofsweden.com/photos/photo/?photo=41411. Deze afbeelding valt niet onder de Creative Common Licentie; zie voor gebruik van deze foto de voorwaarden via de volgende hyperlink: http://www.communityofsweden.com/footer/editorial/community-of-sweden/terms-of-service/

Narrator – poort in het noorden


Het werd tijd om mijn masker van een idool af te leggen, want mijn hemel op aarde in de omgekeerde wereld van Amsterdam veranderde langzaamaan in een Boeddhistische hel. Alles en iedereen in mijn omgeving leefde naar mijn luimen. De oud Joodse verwensing “ik wens u veel personeel toe” en de Romeinse wijsheid “macht corrumpeert” [1] gaven de invloed van mijn leven als icoon in Amsterdam op mijn persoonlijkheid goed weer. Mijn bestemming als Narrator Nārāyana [2] lag ergens anders.

Tijdens mijn glorietijd in Amsterdam was ik Nederlands staatsburger geworden met bijbehorend paspoort: ik kon vrij door de wereld reizen met uitzondering van Kenia en enkele landen in Afrika. Na afscheid te hebben genomen van mijn vrienden en minnaars in Holland vertrok ik halverwege het voorjaar naar Zweden. Ik had een open uitnodiging van mijn Amerikaanse minnaar om bij hem in Stockholm te komen wonen.

In mijn Citroën DS zweefde ik over de autowegen in Nederland en Duitsland via Bremen en Hamburg naar Denemarken. Ik dacht dat mijn Godin een snelle auto was, maar op de Duitse autobahn ontmoette ik de echte “raser” of “snelheidsduivels” die zich met een snelheid van 200 km/u voortbewogen. Wilden zij hierdoor het hier en nu zo snel mogelijk ontvluchten?

[3]

In Denemarken bezocht ik Kopenhagen [4] – de stad waar ik na mijn verblijf in Zweden en Noorwegen enkele jaren zou gaan wonen. Mijn verliefdheid straalde nog steeds als een halo om mij heen; binnen enkele uren had ik vrienden ontmoet waar ik kon logeren. Via deze nieuwe vrienden vond ik een jaar later onderdak in deze stad aan het water.

[5]

Na een tussenstop van twee weken nam ik de veerboot Malmö. In Zweden reed ik langs de Zweedse scherenkust [6] naar Stockholm [7]. Na 1500 km rijden naderde ik mijn bestemming, maar voordat ik het eiland Stadsholmen betrad – waar mijn geliefde in een prachtig oud huis binnen de oude binnenstad Gamla Stan [8] woonde – zag ik in de verte het Stadshuis van Stockholm.

[9]

In zijn gouden huis van hoop en dromen in de Prästgatan [10] nam ik voor een klein jaar intrek bij mijn geliefde. Een jaar vol muziek en vreugde, een jaar met een tocht naar de Noordkaap en een terugweg langs de Noorse Fjorden, een jaar van zorgeloosheid en een jaar van afscheid.

[11]

In landen rond de Oostzee eindigen veel namen van straten op “Gatan”, “Gade” of “Gate”. Bij het horen of lezen van dit woord word ik herinnerd aan de lessen Sanskriet van mijn vader. Hij leerde mij dat in het Sanskriet het woord “gate” niet alleen een vervoeging is van het werkwoord met de betekenis “gaande”, maar het is ook de “locativus of plaats-vervoeging” van een zelfstandig naamwoord afgeleid van het werkwoord “gaan”.

Toen ik vele jaren later de volgende parabel [12] over Boeddha las, moest ik terugdenken aan mijn eerste aankomst in de Prästgatan in Stockholm: “Ruim 2500 jaar geleden hield een buitenstaander een huismus in zijn handen verborgen en hij vroeg aan Boeddha “Is de huismus in mijn handen levend of dood?”. Boeddha ging met zijn beide voeten aan weerszijde van de “gate” [13] staan en vroeg: “Zeg mij, sta ik op het punt van vertrekken of binnentreden?”” [14]

Het betreden van de Prästgatan en het huis van mijn geliefde voelde als een aankomst èn een vertrek in mijn leven; de voorjaarszon straalde haar gouden gloed.


[1] Het Romeinse werkwoord “corrumpere” betekent “bederven, verpesten, verwennen”.

[2] Het woord “nama” betekent in het Sanskriet “bestemming” en “Narrator” betekent “verteller”. Hierin zijn de woorden “nara” of “gewone man” en de werkwoordkern “tr – tarati” of “overzetten, kruisen, overstijgen” te herkennen; Nārāyana betekent “zoon van de oorspronkelijke man”. Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

[3] Deze foto is later rond 2005 genomen. Bron afbeelding: http://de.wikipedia.org/wiki/Autobahn

[10] “Präst” betekent “priester” in het Zweeds volgens “Google Vertalen”

[12] Een parabel (van het Griekse παραβολή parabolè dat “vergelijking” betekent — evangelisten gebruikten dit woord in de betekenis van “gelijkenis”) of gelijkenis is een kort verhaal, gewoonlijk gesitueerd in het dagelijks leven, dat dient om een religieus, moreel of filosofisch idee te illustreren. Bron (en zie voor meer informatie): http://nl.wikipedia.org/wiki/Parabel

[13] De Poortloze Poort. Zie ook: Yamada Kôun Roshi, Gateless Gate (Mumonkan). Tucson: The University of Arizona Press, 1990

[14] Zie: Cleary, Thomas, Book of Serenity – One Hundred Zen Dialogues. Bosten: Shambhala, 1998 p. 95 – 96.