Tagarchief: hemel

Narrator – masker van een idool


In de omgekeerde wereld van Amsterdam had ik de verschijningsvorm van een idool aangenomen. Ineens was ik overal meer dan welkom; ik werd gevraagd bij voorstellingen en voor feesten. Iedereen wilde met mij gezien worden of in mijn omgeving zijn. Voor anderen mensen leek ik een goddelijk aureool met mij mee te dragen. In mijn nabijheid ervoeren vreemden zich opgenomen in een hemelse gloed. Zij allen droomden dat ik de toegangspoort tot de hemel bezat [1].

[2]

Nieuwe minnaars waanden zich bij mij in een buitenaardse ruimtereis, verbonden met het universum of opgenomen in droomwereld mooier dan het leven. Ik was voor hen de verbinding tot een altijddurend paradijs.

[3]

In mijn weelde verscheen opnieuw een Godin – weer een witte [4] Citroën DS – waarmee ik zoevend over de wegen – net als de leidsman Kṛṣṇa [5] in de Bhagavad Gita [6] – de glorie verwezenlijkte [7]. Als idool en middelpunt moedigde ik aan, ik stuurde en ik gaf vorm aan de wereld om mij heen; ik vormde het oog van een cycloon – even leeg, tijdelijk en verstild van binnen.

Idolatrie

Vergankelijk in een zucht

Gezien in de zon

“Schoonheid is een verschrikkelijk en beangstigend ding. Verschrikkelijk omdat de schoonheid onbepaalbaar is, omdat God ons alleen raadselen heeft opgegeven. Hier komen  de oevers bij elkaar, hier wonen de tegenspraken samen​​.” [8]  Deze aanhaling uit De Gebroeders Karamazow van Dostojewski gaf mijn vluchtige positie als idool in de omgekeerde wereld in Amsterdam weer. Dit citaat vormde ook het motto van Confessions of a Mask van Yukio Mishima waaruit ik een zekere duiding van mijn rol als icoon in de wereld waar mannen van mannen houden ontleende; voor mijn minnaars was ik niet alleen hun geliefde, maar tegelijkertijd ook hun concurrent bij hun liefde voor andere mannen in de polygame homoseksuele omgeving van Amsterdam in die tijd.

[9]

Naast duiding van mijn ijdele positie in de omgekeerde wereld in Holland zocht ik ook naar inzicht over de ontwikkeling van mijn leven. Na het lezen van de tetralogie Sea of Fertility [10] van Yukio Mishima bood de viervoudige reïncarnatie van de tweede hoofdpersoon houvast.

[11]

In lijn met deze zienswijze besloeg de eerste reïncarnatie in mijn leven – onder de roepnaam Kṛṣṇa – de periode van mijn vroege jeugd tot aan mijn vertrek uit Kenia. Nu was ik als tijdelijk idool op het hoogtepunt van mijn tweede incarnatie in mijn levensloop aanbeland. Ik voorzag dat mijn leven als icoon op imploderen stond; ik besloot de omgekeerde wereld van Holland voor een ruime tijd te verlaten. Na mijn aandeel in een ernstige oorlogsmisdrijf tijdens mijn eerste reïncarnatie in Kenia, wilde ik de loop van het vervolg van mijn leven in goede banen blijven leiden. Het werd ook tijd voor boetedoening voor dit misdrijf.


[1] Zie het boek Genesis 28:10-19 in het Oude Testament voor de droom van Jacob waarin Jacob een ladder van afdalende en opstijgende engelen aanziet voor de toegangspoort tot de Hemel. Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Jacob’s_Ladder

[2] Schilderij: Jacob’s dream of a ladder of angels, c. 1690, by Michael Willmann. Bron afbeelding:  http://en.wikipedia.org/wiki/Dream

[3] De Droom van Henri Rousseau, 1910. Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Droom

[4] Arjuna betekent onder meer “wit, helder”; in de naam is ook “arh” te herkennen dat “waardig, in staat tot” betekent. Arjuna is een van de hoofdpersonen in de Mahābhārata. Hij is een van de vijf broers die allen met een vrouw Draupadi – de mooiste en invloedrijkste vrouw van haar tijd – in polyandrie samenleven. De vijf broers strijden voor hun rechtmatig deel van het koninkrijk, voor het herstel van de eer van Draupadi en voor behoud van de wereldorde.

[5] Kṛṣṇa betekent in het Sanskriet onder meer “zwart”, “blauw zwart”, “de donkere periode van de maancyclus” Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

[7] Zie ook: Katz, Ruth Cecily, Arjuna in the Mahābhārata: Where Krishna is, there is victory. Delhi: Molital Banarsidass Publishers, 1990

[8] Bron: Dostojewski, F.M. Verzamelde Werken 9 – De Gebroeders Karamazow. Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1958, p. 136

[9] Bron afbeelding: Voorzijde van boekband Mishima, Yukio. Confessions of a Mask. New York: A New Directions Book, 1958 (Eleventh printing)

[11] Bron afbeelding: Hatsuhana doing penance under the Tonosawa waterfall van Utagawa Kuniyoshi (1797–1861). Deze afbeelding is gebruikt als voorzijde van de Franse uitgave van de Sea of Fertility van Yukio Mishima.

Narrator – te voet door Frankrijk 3


Via de GR 5 liep ik in Frankrijk van de Jura naar de Vogezen. Dit gebied was dichter bevolkt en ik vond minder makkelijk een slaapplaats. Op een regenachtige avond was ik tijdens de avondschemering alleen welkom wanneer ik voor mijn overnachting betaalde. Mijn verhalen en mijn vriendelijkheid waren niet voldoende. Ik had geen geld meer en na enkele kilometers lopen vond ik een slaapplaats in de open lucht. Gehuld in plastic bracht ik de nacht wakend door. De volgende ochtend was ik klam en verkleumd. Na een uur lopen werd ik weer warm.

In de Vogezen waren er voldoende mogelijkheden om in het wild te overnachten. Het was mooi weer. ’s-Nacht stelden de maan en de sterrenhemel mij gerust. Overdag genoot ik van het mooie uitzicht. Op enkele plaatsen kon ik bijna mijn hele weg vanaf de besneeuwde Alpen overzien.

[1]

Tijdens mijn voettocht over de bergtoppen van de Vogezen ontmoette ik nieuwe geesten. Een keten van bergtoppen vormde een eeuw geleden de grens tussen de gebieden Alsace in Duitsland en Lorraine in Frankrijk. De weg – Route des Crêtes – was aangelegd door het Franse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog [2]. De weg loopt aan de Franse zijde van de keten, zodat de weg minder kwetsbaar was voor de Duitse kanonnen. De geesten uit de velen oorlogen tussen Frankrijk en Duitsland vergezelden mij tot aan de Luxemburgse grens. Op dit deel waren zij mijn metgezellen. Ik beloofde dat mijn adem ook hun adem zou zijn zolang ik leefde net zoals mijn adem al de adem van de dorpelingen was. Samen met hen hoopte ik eens thuis te komen.

[3]

Het pad over de bergtoppen was druk belopen; ik kreeg hulp en steun van veel mensen. In de dalen voelde ik mij minder thuis. Door de beschutting kon ik de weg niet zien; ik voelde mij opgesloten. Ik wilde het oog op de weg houden. Zonder het zicht op de hemel en aarde verschenen de geesten van de dorpelingen en van de gevallen soldaten voor mijn ogen [4]. Pas veel later kon ik hemel en aarde verenigen; daarna had ik geen moeite meer om overal – ook binnen muren en in dalen – te slapen.

[5]

In het noorden van Frankrijk maakte ik met een medereisgenoot een kleine omweg naar de Maginotlinie [6]. Wij zagen de restanten bij Michelsberg [7] en Hackenberg [8]. Wij waren verbaasd hoe een samenleving zich veilig en beschut kon voelen achter deze donkere holen in de grond vol met verschrikking voor de samenleving aan de andere kant. Met mijn blik op de weg had éénheid vele gezichten, en twee had geen dualiteit. De Maginotlinie als onderdeel van de vele oorlogen tussen Frankrijk en Duitsland viel buiten mijn bevattingsvermogen.

[9]

Bij Schengen ging ik illegaal in Luxemburg een andere wereld binnen. Later zijn hier de overeenkomsten gesloten voor een vrij verkeer van mensen in een deel van Europa. Na zo’n enorme omweg met zoveel leed en waanzin van alledag konden samenleving eindelijk weer een eenheid herstellen. Het blijft merkwaardig dat een verdrag op papier nodig is voor een eenheid die voor mijn moeder even natuurlijk is als ademhalen, het bewegen van haar ogen, handen, en het bewegen van benen bij het lopen; eenheid met veel gezichten en twee zonder dualiteit.

[10]

Veel later is op 12 oktober 2012 de Nobelprijs voor de Vrede aan de Europese Unie toegekend omdat de Europese Unie en haar voorlopers meer dan zestig jaar hebben bijgedragen aan vrede en verzoening, democratie en mensenrechten in Europa. Zoveel moeite voor een bijdrage die even natuurlijk is als ademhalen.

In Luxemburg betrad ik een feeëriek trollenland.

Narrator – Weg uit Rome


In Rome had ik de hemel op aarde uit mijn jeugd hervonden. Die herfst en winter was ik volkomen opgenomen in deze stad. Toch verliet ik het volgende voorjaar deze hemel op aarde. Als ik terugkijk op mijn leven, dan zou het beter zijn geweest wanneer ik in Rome was gebleven.

Veel later heb ik in boeken een verklaring voor de reden van mijn vertrek gelezen: “Wanneer het levenslicht niet volledig doordringt, dan zijn er twee vormen van ziekte. Een vorm van ziekte is wanneer niet alles helder is en er nog iets in beeld blijft om te bereiken. De tweede vorm van ziekte is wanneer volkomen opgenomen in de hemel er nog een hang naar de hemel blijft bestaan. Zelfs volkomen opgenomen in de hemel, blijft de vraag “Wie ademt?” – dit is ook een ziekte [1].    

Hoewel ik volkomen gelukkig was in Rome, leed ik nog aan beide vormen van ziekte. Ik waande mij in de hemel, maar nog steeds was in mijn bestaan niet alles helder en in mijn hart leefde de opdracht van mijn moeder om naar de stad Amsterdam te gaan. Ook mijn hang naar geluk bleef in Rome bestaan. Aan de genezing van de ziekte door de vraag “Wie ademt?” zijn Carla Drift, Man Leben en ik veel later begonnen tijdens onze Odyssee naar “Wie ben jij”.

[2]

In het vroege voorjaar gaf ik invulling aan de opdracht van mijn moeder om naar de stad Amsterdam te gaan waar mannen van mannen mogen houden. Ik verliet mijn hemel op aarde.

Mijn voetreis van Rome naar Amsterdam begon ik met een kleine rugzak en een beetje geld voor eten onderweg. In Italië bezocht ik de steden Siena [3] en Florence [4] waar ik genoot van de musea en de mooie gebouwen. In beide steden woonde ik een korte tijd bij minnaars; mijn exotische verschijning waaierde door deze steden. Na ruim twee maanden lopen, bereikte ik Noord Italië. Hier liet ik de gouden gloed van mijn half jaar Italië achter mij.

Bij mijn aankomst in Aosta was het weer was guur en de bergen lagen dreigend in de verte. Ik kon geen slaapplaats vinden. De hele nacht waakte ik onder een bewolkte hemel met veel regen.

[5]

De volgende dag klaarde het weer op en ik droogde mij in de zon. Ik liep verder door het Aosta dal via Courmayeur [6] naar de ingang van de Mont Blanc tunnel. Ik zag voor het eerst witte besneeuwde berghellingen. Zo’n prachtig heldere wereld had ik nog nooit gezien. Deze betoverende wereld was het tegenbeeld van mijn oorsprong en van mijn bestaan tot nu toe.

[7]

Ik ben met een vrachtwagen door de Mont Blanc tunnel naar Frankrijk gesmokkeld; dit ging zonder problemen. Ik durfde de grens niet met mijn reispapieren te passeren, want mijn visum was alleen voor Nederland geldig.

In Chamonix net over de Franse grens leken de toppen van de bergen op tanden van een monster. Dit was niet mijn wereld. Met de trein verliet ik het dal van Chamonix.

[8]

In Frankrijk heb ik de GR 5 wandelweg naar het Noorden gevolgd.


[1] Dit is een verkorte en zeer vrije weergave van de koan “Yunmen’s twee ziekten”. Zie: Cleary, Thomas, Book of Serenity – One Hundred Zen Dialogues. Bosten: Shambhala, 1998 p. 46 – 50. Zie ook: Maezumi, Hakuyu Taizan, The hazy moon of enlightenment. Somersville: Wisdom Publications, 2007 p. 21 – 27

[5] Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Aosta

[7] Bron afbeelding: foto door Matthieu Riegler via http://en.wikipedia.org/wiki/File:Mont_Blanc_depuis_Valmorel.jpg

Narrator – van de hemel naar de hel


In mijn jeugd leefde ik in de hemel. Ik had toen vijf hindernissen in mijn leven: mijn kleren werden vies, mijn lichaam veranderde, mijn oksels zweetten, mijn lichaam riekte en het leven was soms oncomfortabel [1]. Mijn moeder zorgde dat mijn kleren, mijn oksels en mijn lichaam werden gewassen wanneer wij voldoende water hadden in het droge land. Dit was een feest. Het veranderen van mijn lichaam hoort bij een mensenleven; na de veranderingen zijn de groeipijnen vergeten en de situatie wordt weer normaal. En een sober, eenvoudig leven brengt niet altijd comfort met zich mee.

[2]

Tijdens mijn schooltijd heb ik mij soms als krijger getooid, meer als spel en uit ijdelheid dan om mij voor te bereiden op strijd. In vechten was ik als scholier niet geïnteresseerd.

[3]

Aan het einde van mijn schooltijd trok ik weg uit mijn moederland. Ik wilde de avonturen uit de verhalen van mijn voorouders zelf meemaken en ik voelde een drang naar comfort, geld, roem en macht. Of in de taal van mijn voorouders: ik wilde van Nara [4] veranderen in Rājan [5].

Terwijl iedereen sliep ben ik op een nacht bij mijn moeder weggegaan; ik liet een briefje achter met de boodschap dat alles goed zou komen en dat zij later trots op mij kon zijn.

Na enkele dagen zwerven kwam ik een militie tegen. Ik heb mij bij hen aangesloten. Ik kreeg een uniform met een wapen en ik werd getraind tot militair net zoals de helden uit de Kṣhatriya [6] of krijgers/heersers kaste in de Mahābhārata.

[7]

Ik was geen sterke soldaat, maar ik was slim en snel en ik zag meteen wat nodig was. De leiders van de militie zagen dit ook: ik werd chauffeur van de leider van de militie. Net als Kṛṣṇa in de Bhagavad Gita [8] werd ik wagenmenner en leidsman/adviseur.

Als wagenmenner op de strijdwagen was ik kok, ik gaf raad in de strijd, ik moedigde aan, ik bood bescherming in nood, ik redde uit benarde situaties en ik verhaalde achteraf van de heldendaden van de strijders.

Door de overgang naar de militie verliet ik de hemel en betrad ik de wereld van de hongerige geesten en de extreem pijnlijke wereld van de hel. Mijn leven ging van vrede naar oorlog, van liefde en zorgzaamheid naar geweld.

Aan het einde van een nacht hadden wij het bos rondom een dorp in brand gestoken. De vuurgod en de wind verspreiden de vlammen. Onze militie schoot op alles en iedereen die uit het bos kwam en wij waren blij [9].

Bij daglicht volgde de ontnuchtering. Wij zagen dat wij alles en iedereen van pasgeborenen tot hoogbejaarden hadden gedood. Hierna heb ik de wereld van de hongerige geesten en de hel verlaten.


[1] Vrij uit: Cleary Thomas, The Undying Lamp of Zen – The testament of Zen Master Torei. Boston: Shambhala, 2010. Voetnoot 3 op p. 23

[4] In het Sanskriet beteken “nara” letterlijk “iemand die zich niet verheugt”. Dit woord wordt gebruikt voor een gewone man.

[5] “Rājan” betekent in het Sanskriet “verheugen in het ontstaan/geboorte/oorsprong”. Dit woord wordt gebruikt voor iemand van koninklijke of militaire kaste. Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta.

[6] Voor het kastesysteem in India zie onder meer: http://en.wikipedia.org/wiki/Caste_system_in_India

[8] Zie voor een eerste inleiding in de Bhagavad Gita dat een klein onderdeel is van de Mahābhārata: http://en.wikipedia.org/wiki/Bhagavad_Gita. Een goede inleiding voor de vertaling Sanskriet – Engels is: Sargeant, Winthrop, The Bhagavad Gȋtâ. Albany: State New York University Press, 1994. Een inleiding in een religieuze – yoga – achtergrond geeft: Yogananda, Paramahansa, The Bhagavad Gȋtâ. Los Angelas: Self-Realization Fellowship, 2001

[9] Zie het laatste deel van boek 1 van de Mahābhārata waarin Arjuna en Kṛṣṇa bij het vuur in het Khandava bos met vreugde pijlen schieten op alles dat het bos verlaat. Bronnen:  http://www.sacred-texts.com/hin/maha/index.htm boek 1 Section CCXXVII en verder; Katz, Ruth Cecily, Arjuna in the Mahābhārata: Where Krishna is, there is victory. Delhi: Molital Banarsidass Publishers, 1990, p. 71 – 84

Man Leben – terug naar Limburg


Treibend auf die Wellen kann man leben

Jij gaat verder over jouw terugkeer naar Limburg:

“Mijn peetoom was overleden. De boerderij in Zuid Limburg had dringend hulp nodig. Ik was aan verandering toe; mijn “Jaguar – Saab jaren” waren definitief voorbij. Op de leeftijd van 48 jaren werd ik voor anderhalf jaar boer.

Mijn peetoom en peettante hebben nooit kinderen kunnen krijgen. Dit heb ik altijd al voorvoeld – het is mij pas verteld toen ik ruim volwassen was. Tijdens de oorlog hebben zij zich tot aan het einde van mijn lagere school over mij ontfermd. Ik was meer dan welkom; bij hen heb ik de mooiste tijd van mijn leven gehad. Nu was mijn peetoom in het voorjaar plotseling overleden en de boerderij wilde het ritme van het voorjaar hernemen.

De begrafenis van mijn peetoom verliep volgens Limburgs gebruik. Een zware klok liet droef het dorp weten dat er een dode was, enkele waken, de mis, de gang naar het kerkhof, koffietafel met naar gebruik goed eten. De erfenis hoefde nog niet verdeeld te worden. Mijn peettante stond alleen voor de boerderij, de koeien, de akkers, de moestuin en boomgaard. De overgang naar werk op de boerderij lag op mijn weg. Ik verhuisde opnieuw naar Zuid Limburg.

Ik voegde mij naar het ritme van de dag, maand, seizoen en jaar op de boerderij. Ik kon mij veel van vroeger herinneren , maar veel was veranderd. Mijn peettante volgde nog alle rituelen van de Katholieke kerk, maar de ontkerkelijking was ook in Limburg al vergevorderd. Vroeger was de boerderij bijna helemaal zelf verzorgend. Het surplus van de boerderij werd verkocht en een deel van het verkregen geld werd gebruikt voor aanschaf gereedschap en voor onderhoud, een deel werd opzij gezet voor reserve, een deel ging naar de kerk en hulp voor anderen. De mechanisatie en schaalvergroting was al begonnen – er stond een tractor en een aantal machines klaar. Maar een verdere schaalvergroting was op korte tijd nodig: de keuzes waren niet eenvoudig en de noodzakelijke investeringen zouden groot zijn. Was de boerderij hier groot genoeg voor en wie zou de boerderij moeten overnemen? Mijn peetoom en peettante hadden hierover al enkele jaren nagedacht; zij zouden binnenkort een beslissing moeten nemen. Nu stond mijn peettante alleen voor deze beslissing. Mijn peettante zag dat ik dat jaar met mijn ziel onder mijn arm liep; een verandering was meer dan welkom. Na enkele weken kwamen mijn peettante en ik bijna stilzwijgend overeen dat ik in ieder geval zou blijven totdat de boerderij weer winterklaar was voor het volgende jaar.

[1]

Voor mijn peettante was dit geen makkelijke tijd: verlies van haar man, hulp van mij – een onervaren boer, hoe verder met de boerderij en de veranderingen in het leven van alledag. In Limburg trad toen de ontkerkelijking in en door de televisie kwam de hele wereld met alle veranderingen de woonkeuken binnen. Zij vervulde haar plichten voor haar overleden echtgenoot en ik ging mee naar iedere kerkmis. Dit ritme en het ritme van de boerderij gaven weer vorm aan mijn leven.

[2]

In het najaar – net na de 6 maanden mis voor mijn peetoom – zei mijn tante dat mijn hulp op de boerderij welkom was, maar ik was geen boer; ik hoorde niet op een boerderij. Ik hoorde ergens anders, net zoals toen ik op 12 jarige leeftijd ergens anders hoorde. Op die avond besloten wij om samen nog een seizoen op de boerderij te leven en in dat jaar de overdracht van de boerderij te verzorgen.

Een studievriend kwam in die tijd een weekend op bezoek. Wij hebben altijd contact met elkaar gehouden. Hij was nu een succesvol architect. Samen hebben wij de mogelijkheden voor een vakantieboerderij bekeken. De ligging was goed, de gebouwen waren is goede staat en boden genoeg mogelijkheden. In overleg met mijn peettante hebben wij in de winter en voorjaar de plannen verder uitgewerkt. Aan het einde van het voorjaar heeft mijn peettante na overleg met de familie de boerderijen en landerijen te koop aangeboden. Zelf kocht zij in de zomer een mooi appartement in het dorp. Wij maakten het seizoen af, haalden het hooi binnen en verkochten het. De koeien werden door dorpsgenoten overgenomen en de grond voorlopig verpacht. Zo ronden wij het boerenritme af.

In dat voorjaar spraken wij ook over mijn plannen. Ik zou me wel redden: dat geloofde mijn peettante graag, maar daar was ik in haar ogen niet voor op aarde gezet. De wens van mijn tante besprak ik ook met haar. Zij begreep de wens om mijn ouders en mijn tante volgens de Joodse dodenherdenking te eren. Mijn onvermogen om dit te doen, begreep mijn peettante niet goed. Je kon volgens haar wel een houding hebben van “niemands baas, niemands knecht”, maar een orde met een God die hemel en aarde had geschapen, was er nu eenmaal en die moet men ook eren. Voor mijn peettante was dat met haar geloof en manier van leven altijd duidelijk geweest: zij wist wat haar te doen stond – graag of niet, je had het te doen. Voorzichtig stelde zij aan mij een bedevaart voor; een bedevaart in het najaar naar Dachau. Dat zou een voorbereiding kunnen zijn voor het eren van mijn familie.

Nu ik terugkijk op mijn leven in Limburg en op de trektocht moet ik denken aan een tekst die eens heb gelezen: “Ziekte en medicijn helpen elkaar. Het medicijn is het universum. Wie ben jij zelf?” [3]

Aan het einde van de zomer van 1983 heb ik mijn rugzak gepakt met twee stel kleren, een bivak zak en een klein kooktoestel. Ik heb afscheid genomen van mijn peettante en van het dorp en ik ben op weg gegaan”, zeg jij.

Het volgende bericht gaat over jouw trektocht naar Ronchamp.

– “Wie ben jij – Deel 1” – is klaar om te downloaden –

– Zie pagina: “Wie ben jij – Deel 1”


[1] Voorbeelden van boerderijen in Zuid Limburg. Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Houtemstgerlach.jpg

[2] Voorbeeld van landschap in Zuid Limburg: http://nl.wikipedia.org/wiki/Nationaal_Landschap_Zuid-Limburg

[3] Vrije weergave van Casus 87 uit de Hekiganroku. Zie ook: Yamada Kôun Roshi, Hekiganroku, Die Niederschrift vom blauen Fels – Band 2. München: Kösel-Verlag, 2002 p. 321.

Inleiding: Twee – Eerste ordening


“Uw verteller neemt u nu mee naar de tijd dat aarde en lucht zijn gescheiden en alles als craquelé is gebarsten en daarna uiteen is gevallen tot kleine stofdeeltjes. Na het volkomen uiteenvallen van “Een” in oneindig veel deeltjes, is er weer een begin van ordening ontstaan. Uit deze eerste ordening zijn in de loop van de tijd steeds complexere vormen van leven ontstaan. De geschiedenis van deze ordening kent uw verteller niet, want hij is in zijn hedendaagse gedaante niet bij dit ontstaan geweest. Ook kent uw verteller de volledige wijze van de ordening niet: de verschillende manifestaties van dit absolute wonder zijn alleen te zien als de omstandigheden dat voor ons toelaten.

In de hedendaagse wereld gebruiken wij hiërarchieën – naar de menselijke maat – om voor ons ordening in de oneindig vele verschijningsvormen aan te brengen. Enige jaren geleden heeft uw verteller in een boek [1] een beschrijving van een hiërarchie gelezen, die voor mensen in de Westerse samenleving herkenbaar is. Deze hiërarchie ziet er ongeveer als volgt uit:

  • Niet levende organismen
  • Levende organismen
  • Mensen
    • Biologie
    • Wetten en regels
    • Wetenschap
    • Kwaliteit
  • Complexe structuren
    • Hardware
    • Software
    • Dorpen met eigen dynamiek
    • Steden met eigen dynamiek

De schrijver van dit boek [1] heeft als ethisch uitgangspunt, dat iedere verschijningsvorm in principe even veel recht van bestaan heeft. Maar als een keuze tussen twee verschijningsvormen onvermijdelijk is, dan verdient een complexere verschijningsvorm – in dit geval een wezen dat een hogere plaats in de hiërarchie heeft – de voorkeur.

Een tweede hiërarchie heeft uw verteller een paar duizenden jaren gelezen. Deze rangorde is voor moderne mensen in de Westerse samenleving minder eenvoudig te volgen. Deze hiërarchie kent een rangorde van de volgende 31 “verblijfplaatsen” [2]:

  • Hellen
  • Titanen
  • Hongerige geesten
  • Dieren
  • Mensen
  • Goden in 22 categorieën
  • Vijf sferen van oneindige ruimte, bewustzijn en leegte.

In beide hiërarchieën neemt de mens een centrale plaats in. Zelfoverschatting van de mensheid? Wij weten het niet. Op latere aanlegplaatsen zullen wij meer zien van deze twee ordeningen.

De Westerse wereld kent ook een tweedeling in hemel en hel. Zijn de hemel en de hel dicht bij of ver weg, of alleen voorbehouden voor een hiernamaals? Uw verteller weet het niet. Enkele tientallen jaren geleden heeft Narrator een pastoor in Valkenburg tijdens een preek het verschil tussen hemel en hel horen uitleggen.

Deze pastoor zei: “In de hel hebben mensen een kleine handicap: zij kunnen hun armen niet buigen. Zij zijn in een ruimte met de meest overvloedige spijzen en dranken. Maar helaas blijven zij altijd hongerig en dorstig, omdat zij de spijzen en dranken alleen kunnen zien en het eten en drinken onmogelijk is door de kleine handicap.

[3]

In de hemel hebben mensen dezelfde kleine handicap en zijn zij in dezelfde ruimte met spijzen en dranken. Maar honger en dorst hebben zij niet, want de mensen zorgen voor elkaar, de ene mens geeft de ander met gestrekte arm te drinken en te eten naar behoefte en tevredenheid.”

Een mooie uitleg van een en hetzelfde op twee manieren bekeken? Of twee manifestaties die afhangen van de verschillende de omstandigheden? Of twee verschillende werelden? Uw verteller weet het niet.

Het volgende bericht gaat over tweelingen.


[1] Pirsig, Robert M., Lila, an Inquiry in Morals. London: Bantam Press, 1991

[2] The Long Discourses of the Buddha. Massachusetts: Wisdom Publications, 1995 p. 38-39