Tagarchief: Kevin McGrath

Vrijheid en gebonden: hebben of zijn


De volgende morgen ontmoeten Carla, Man elkaar op het Beursplein.

“Gisteravond was ik te uitgesproken in mijn mening over Calvijns predestinatie. Misschien had ik de uitwassen teveel voor ogen – ik denk hierbij aan de slavenhandel, het neerslaan van opstanden in de Hollandse kolonies, en het streven naar kapitaal – en ik had te weinig oog voor de verdiensten, zoals het leefbaar houden van een groot stuk land onder zeeniveau, een grote tolerantie vaak gebaseerd op een goede handelsgeest. Ik ben vaak te uitgesproken, wat meer mildheid zou mij sieren”, zegt Carla.

“Ik bewonder Holland om zijn schilderkunst, zijn pragmatisme, zijn verhoudingsgewijs goede huisvesting voor iedereen. Ook dit is voortgekomen uit de handelsgeest en het rentmeesterschap Gods dat in onze eeuw geregeld gestalte heeft gekregen in een socialistische vorm. Jij hebt een aantal aanzetten tot latere ontsporingen treffend verwoord die mede zijn veroorzaakt door Calvijns leer van predestinatie. Iedere stroming of sekte die zich superieur acht, heeft een sterke tendens om na verloop van tijd te gaan ontsporen. Daar komt Narrator”, zegt Man.

“Staan jullie al lang voor deze kathedraal van het kapitalisme? In veel vroegere Christelijke kerken vinden geen reguliere kerkdiensten meer plaats, omdat de gelovigen zijn verdwenen of naar elders vertrokken. Deze kapitalistische kathedraal is ook niet meer in gebruik, de volgelingen van deze religie zijn vertrokken naar profijtelijkere plaatsen zoals de Zuid-as in Amsterdam of naar de beurzen in London of New York”, zegt Narrator.
Berus van Berlage[1]

“Dat klopt, de kapitalisten streven naar winstmaximalisatie [2] en daarmee bijten zij zich in hun eigen staart vergelijkbaar met spelers van een piramidespel. De bronnen van kapitaal zijn groot, maar eindig: eens drogen zij op.

Het kapitalisme had al een lange weg achter de rug voordat het Calvinisme er deels uit is voortgekomen en er verder vorm aan heeft gegeven. Laat ik eerst deze lange weg in vogelvlucht vertellen.

Waarschijnlijk is het begrip kapitalisme afgeleid van het Romeinse woord “caput” [3], dat hoofd (van een mens) betekent. Hiermee wordt het belang van privébezit binnen het kapitalisme benadrukt.

De aanzet voor het kapitalisme is gegeven met het gebruik van hulpmiddelen door afzonderlijke mensen om bepaalde activiteiten eenvoudiger en/of sneller te kunnen verrichten. Bij de jager-verzamelaars bestonden deze hulpmiddelen uit stenen om noten te kraken, uit wapens om op dieren te jagen en later uit hulpmiddelen in combinatie met vernuft om dieren te domesticeren voor voedsel of als hulpmiddelen bij de jacht. Daarbij hadden jager-verzamelaars een grote leefomgeving nodig als hulpmiddel voor hun bestaan. Wanneer deze leefomgeving of leefomstandigheden – denk daarbij aan vrouwen en kinderen – werd bedreigt door andere jager-verzamelaars of groepen jager-verzamelaars, dan werden deze kapitale hulpmiddelen verdedigd.

Het kapitalisme kreeg een nieuwe gestalte bij nomadische samenlevingen van veehoeders; het kapitaal van deze nomadische veehoeders was hun kudde en hun weidegronden. De bijbehorende kapitale hulpmiddelen – zoals dieren voor transport en voor het hoeden van vee – stonden in dienst van het hoeden en verdedigen van de kudde vee, of deze hulpmiddelen – zoals vrouwen en kinderen – waren voor mannen nodig voor het voortbestaan. Een religieuze uiting binnen deze samenleving van veehoeders was de veecyclus [4]. In deze Proto-Indo-Europese wereld vertegenwoordigen vrouwen het enige bezit dat echt van waarde is [5]; mannen hadden het bezit van vee nodig als ruilmiddel om vrouwen te verkrijgen. In de Rooms-katholiek en Lutheraans versie van de tien geboden zien wij hiervan nog een overblijfsel in de vorm van het negende gebod: “Gij zult de vrouw van uw medemens niet begeren” dat vooraf gaat aan het tiende gebod: “Gij zult het huis van uw medemens niet begeren” [6].

Binnen het agrarisch kapitalisme van de akkerbouw werd de beschikking over – en later het bezit van – grond en water een noodzakelijk kapitaal dat nodig was voor het voortbestaan [7]. In de loop der tijd heeft het agrarisch kapitalisme van de akkerbouw door in bezit name van vaste akkerbouwgronden de nomadische samenlevingen van veehouders verdreven naar uithoeken van de Westerse menselijke samenleving. Door de invoering van het drieslagstelsel binnen de akkerbouw in de vroege Middeleeuwen – in combinatie met beperkte veeteelt – kunnen uiteindelijk meer mensen een bestaan hebben op vaste stukken grond.

Binnen de samenlevingen van veehoeders en akkerbouwers was ruilhandel nodig omdat mensen binnen deze samenlevingen niet meer volledig zelfstandig in hun bestaan konden voorzien en omdat de behoefte aan gespecialiseerde hulpmiddelen of diensten steeds verder toenam. Er was ruilhandel nodig op lokale markten of tijdens kermissen. De ruilhandel verliep in eerste instantie in natura; later werden zeldzame objecten – eerst zeldzame stenen of metalen en later muntgeld met een afbeelding van een leider als vertrouwenwekkend “persoon in het midden – gebruikt als “objecten in het midden”.

In de Westerse samenleving van de tweede helft van de Middeleeuwen nam tijdens en na de Kruistochten de handel in speciale voorwerpen en diensten steeds verdergaande vorm aan. Hierdoor en ook door het verval van het feodalisme ontstond er tijdens de Renaissance een nieuwe economische organisatie in West-Europa waarbij handel gesteund door de (stad-)staat in de vorm van het mercantilisme [8] steeds verder in belang toenam. Met het mercantilisme nam het belang van muntgeld als vertrouwenwekkende “object in het midden” steeds meer toe. Het bezit van muntgeld werd steeds meer een zelfstandig nastrevenswaardig levensdoel op zich, want met geld zouden alle levensdoelen verkregen kunnen worden, zelfs kwijtschelding van zonden voor een goed hiernamaals door middel van aflaten [9] binnen de Katholieke kerk aan het einde van de Middeleeuwen.
Mercantilisme[9]

Door het mercantilisme verschoof de aandacht in het leven van mensen steeds meer van “zijn” naar “hebben”. In de vroegere wereld van de scholastiek was men een mens binnen een vast liggende levensorde waarbinnen een mens deugdzaam behoorde te leven. In de nieuwe wereldorde was het hebben van bezit in de vorm van geld een groot goed waarmee een goede plaats in het leven en in het hiernamaals kon worden verkregen; het bezit en behoud van muntgeld steeg in achting en het verkrijgen van winst veranderde in de loop der tijd van verachtelijk handeling in een lovenswaardige activiteit.

Deze vorm van mercantilisme nam in de Republiek der Nederlanden een grote vlucht, door de unieke positie van Holland in de een belangrijk rivierdelta, door gebrek aan akkerbouwgrond in Holland waardoor granen door ruilhandel verkregen moesten worden net als in de stadstaat Athene in de vijfde eeuw voor Christus, en door een unieke vorm van collectief beheer van de polders. Daarbij gaven de handelaren en welgestelde burgers – de Nouveau Riche uit die tijd – in Holland de aanzet tot vergaande aanpassingen en vernieuwingen van het mercantilisme.
Een van de aanpassingen betrof het vervangen van muntgeld als “ruilobject in het midden” door waardepapieren [10]. Zonder directe koper van de goederen kon na keuring een scheepslading op de Dam van Amsterdam worden geruild tegen waardepapieren. De handelaren in Holland deden er alles aan om het vertrouwen in deze waardepapieren te bestendigen.

Een belangrijke verandering betrof het uitgeven van aandelen binnen corporaties van handelaren om omvangrijke risicovolle handelsondernemingen mogelijk te maken naar verre overzeese koloniën. Hierdoor verplaatste het initiatief van uitgave van aandelen zich van de adel of (stad-)staat naar initiatieven door privépersonen.
Waardepapier van de VOC uit 1662[11]

Door deze aanpassingen verschoof het belang van muntgeld – geslagen uit edelmetaal en met een opdruk van de afbeelding van een vertrouwenwekkende heerser – naar gedrukte waardepapieren uitgegeven door handelaren en welgestelden. Door deze verandering verschoof het economisch initiatiefrecht van de adel en de (stad-)staat naar handelaren en welgestelde privépersonen en corporaties hiervan.

Voor de “Kleine Luyden” van boeren, lokale middenstand en ambachtslieden in Holland betekenden deze nieuwe vorm van mercantilisme een aardverschuiving; hun gehele economisch bestaansrecht kon door een oorzaak van buiten binnen korte tijd volledig verdwijnen doordat anderen – vaak in gewijzigde vorm – hun middelen van bestaan overnamen. Hierop kon door hen geen enkele invloed worden uitgeoefend.
Binnen deze wijziging van de leefwereld van de “Kleine Luyden” van een wereld gemodelleerd volgens de Middeleeuwse Scholastiek naar een wereld van mercantilisme is het Calvinisme tijdens de Reformatie in het redelijk welvarend Geneve ontstaan [12], en het heeft in het Holland van de 17 eeuw een zeer vruchtbare voedingsbodem gevonden.

Door het Calvinisme in combinatie met het mercantilisme is de aandacht in het leven van mensen verschoven van “zijn” naar “hebben”. Hoewel binnen het Calvinisme – met de predestinatie leer – het “zijn” in Gods genade van het allerhoogste levensbelang is, heeft enerzijds de dankbaarheid en de plicht voor de uitverkorenen om rentmeester Gods te zijn en anderzijds de voortdurende hang om door succes een voorbode van Gods uitverkiezing te verkrijgen, tot gevolg gehad dat het “hebben” in het aardse leven van immanent en onmetelijk belang is om later in dit leven en vooral in het hiernamaals te kunnen “zijn”.

In het verlengde van zijn werk “De angst voor vrijheid” stelt Erich Fromm in zijn latere werk “Hebben of zijn” [13]: “Wij leven in een maatschappij die berust op de drie pijlers van privébezit, winst en macht. Verwerven, bezitten en winst maken zijn het geheiligde en onvervreemdbare recht – en de plicht als rentmeester Gods volgens Calvijns predestinatie – van de mens in de nieuwe wereldorde die is voortgekomen uit het mercantilisme. Daarbij speelt het geen rol waar het eigendom vandaan komt, noch de vraag of er aan iemands bezit verplichtingen zijn verbonden” [14].

Calvijn predestinatie – ingebed in het mercantilisme – beschouwt het hebben van bezit als een voorbestemming Gods en daarom een onveranderlijk recht en plicht voor de rentmeesters Gods. Dorothee Sölle stelt in haar werk “Mystiek en verzet – Gij stil geschreeuw” dat Erich Fromm terecht een zinvol onderscheid maakt tussen enerzijds het functioneel eigendom van gebruiksvoorwerpen om in het bestaan te voorzien en anderzijds eigendom om de sociale status van het ego te verhogen, zekerheid voor de toekomst te garanderen of alleen maar ten gerieve van de zelfstandige begeerte. Over het hebben van deze laatste vormen van eigendom zegt Dorothee Sölle – denk ik terecht – dat het “hebben” de relatie tot de naaste, tot de natuur en tot het ik vernietigt [14]. En zij stelt vrij weergegeven: het uitzicht op een hiernamaals in Gods genade door het streven naar aardse bezittingen verwordt al gauw in een gevangenis op aarde en een voorbode van de hel. Franciscus van Assisi duldde geld slechts op de mestvaalt. [14]
In onze moderne tijd is het papiergeld ingeruild voor virtuele bits in computersystemen die ons – via beeldschermen – al dan geen toegang bieden tot aardse hulpmiddelen. Deze virtuele bits zijn een eigen leefwereld gaan leiden waarin de mensheid steeds meer een dienaar is gaan worden van de vele vormen van bitcoins binnen deze computersystemen. Toegang hebben tot deze leefwereld van bits en beeldschermen is het “zijn” in ons dagelijks bestaan steeds meer gaan overschaduwen. Via deze grote omweg heeft de leegte van de virtuele bits en beeldschermen de rijkdom van ons bestaan in beslag genomen. Dit is in vogelvlucht mijn inleiding tot het kapitalisme”, zegt Carla.

“Zoveel in zo weinig woorden bij deze kathedraal van het kapitalisme. Bij dit gebouw en bij jouw inleiding moet ik denken aan de haiku van Rӯokan nadat dieven alles uit zijn hut hadden meegenomen:

Uit mijn kleine hut
Namen dieven alles mee
De maan bleef achter [15]

De maan staat voor het rotsvaste geloof van Rӯokan”, zegt Narrator.

“Hebben of zijn. Na dit terecht somber beeld van het menselijk bestaan zou ik jullie een andere vorm van leegte willen laten zien: de leegte van de Waddenzee. De komende dagen is het mooi weer. Mag ik jullie uitnodigen voor de laatste zeiltocht met mijn zeilbootje, want binnenkort geef ik het bootje aan een goede vriend die veel jonger is. Op de zeilboot kunnen wij “leegte” – het volgende deel van onze zoektocht – voorbereiden”, zegt Man.

“Zullen wij vanmiddag bezien wat wij op dit deel van onze zoektocht nog willen onderzoeken?”, vraagt Carla.
[1] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Beurs_van_Berlage
[2] Zie voor een andere uitleg van kapitalisme: http://en.wikipedia.org/wiki/Capitalism
[3] Bron: Ayto, John, Word Origins – The hidden Histories of English Words from A to Z. London: A & C Black Publishers, 2008
[4] Zie ook: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 1. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012 p. 33
[5] Zie: McGrath, Kevin, STRῙ Women in Epic Mahābhārata. Cambridge: Ilex Foundation, 2009, p. 9 – 15
[6] Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Tien_geboden
[7] Zie ook: Beyens, Louis, De Graangodin – Het ontstaan van de landbouwcultuur. Amsterdam: Atlas, 2004
[8] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Mercantilism en http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_Europa
[9] Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Aflaat
[10] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Mercantilism
[11] Een obligatie van de Vereenigde Oostindische Compagnie uit 1622. Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Waardepapier
[12] Zie ook: Fromm, Erich, De angst voor vrijheid – de vlucht in autoritarisme, destructivisme, conformisme. Utrecht: Bijleveld, 1973 p. 67
[13] Fromm, Erich, Haben oder Sein. München: Deutscher Taschenbuch Verlag, 2011, p. 89
[14] Sölle, Dorothee, Mystiek en verzet – Gij stil geschreeuw. Baarn: Ten Have, 1998, p. 327 – 328
[15] Bron: Stevens, John, Three Zen Masters, Ikkyū, Hakuin, Rӯokan. Tokyo: Kodansha International, 1993, p. 131.

Vijf gangbare werkelijkheden – feiten en logica 15


“Ik denk dat wij ons gesprek over de paradox binnen het denkraam van de strijder in onszelf te abrupt hebben beëindigd. Hoewel op een eerdere leeftijd en op een ander manier, heb ik al heel jong kennisgemaakt met de euforie van de veroveraar. Als kleuter had ik een sprinkhaan in een luciferdoosje gevangen. Ik voelde een ongekende vreugde; nooit zou ik meer alleen zijn, want altijd zou ik een metgezel in mijn leven hebben. Als ik met het doosje rammelde, dan hoorde ik mijn sprinkhaan. De volgende ochtend was de sprinkhaan dood. Dit was mijn eerste echte verlies; hiermee verloor ik mijn onschuld: hiermee zette mijn verval in. Als ik kijk naar het paleis van de Medici, dan moet ik weer denken aan het luciferdoosje”, zegt Carla.

Feiten en logica 15a.jpg[1]

“Ik heb ergens gelezen dat de familie de Medici – na een korte verbanning uit Florence – in de 15e eeuw de macht achter de schermen wilde uitoefenen en er bewust een bescheiden beeld naar buiten op na wenste te houden. De buitenkant van dit paleis – gebouwd in opdracht van Cosimo de Medice – geeft dit streven weer [2]”, zegt Man

Carla, Man en Narrator betreden het paleis.

“De welgestelden in Florence waren in de 15e eeuw op de hoogte van de periodieke overstromingen van de rivier de Arno, daarom hadden zij hun woonvertrekken op de eerste verdieping. Dit paleis lijkt op de Ark van Noah [3] uit het boek Genesis in het Oude Testament. Van alle rijkdom en van alles van waarde binnen de familie de Medici werd in dit paleis een imago meegenomen. Alles in dit paleis is een miniatuur afspiegeling van en een herinnering aan de veroveringen van de familie in de buitenwereld. Wanneer het tij meezit, dan kan de afspiegeling en de herinnering weer in realiteit worden omgezet. Dit paleis toont de innerlijke wereld van de familie in al haar wensen en met al haar verwachtingen”, zegt Narrator.

feiten en logica 15b.[4]

“In deze zaal Luca Giordano [5] neemt de – binnen het paleis getoonde – aspiratie van de familie goddelijke trekken aan. De schilderingen op het plafond van de zaal komen overeen met de plafondschilderingen in de kerken van deze stad.

feiten en logica 15c.[6]

Door de schilder Luca Giordano wordt de tweede dynastie van de familie de Medici afgebeeld als een spiegelbeeld van de hemel waarin Cosimo de Medici – als de centrale Vader-god – troont boven zijn twee zonen en zijn broer. Hier toont het innerlijk van de heersende “strijder” de ambitie om op zijn minst de Christelijke Goddelijk drie-eenheid te evenaren, zo niet de plaats van God in te nemen”, zegt Man.

feiten en logica 15d.[7]

“Dat is herkenbaar; op het toppunt van zijn kunnen voelt een strijder zich onoverwinnelijk en oppermachtig. De strijder onttrekt zich aan de wereld van de stervelingen; de strijder kan de hele wereld aan. Tegelijkertijd wordt de leefwereld van de strijder ontmenselijkt; de zorg voor de omgeving en de empathie voor levende wezens en mensen verdwijnt. Een staat van euforie – een beleving van uniciteit en almacht, egocentrische gericht op de strijder, zijn makkers en de wereld waarvoor zij staan – ontstaat. Deze staat van euforie is te herkennen bij Arjuna en Kṛṣṇa toen zij met vreugde pijlen schoten op alles dat probeerde te ontsnappen uit het vuur in het Khandava bos, bij jou Narrator toen jij als jonge strijder met een militie in Midden Afrika schoot op alles en iedereen die uit een brandend dorp kwam, en bij Karl Marlantes [8] toen hij tijdens de Vietnamoorlog als luitenant bij de Amerikaanse mariniers door de luchtmacht napalm liet vallen op de jungle met daarin Vietcong-strijders [9]. ” zegt Carla.

feiten en logica 15e.[10]

“”De hel dat zijn de anderen” [11], schrijft Jean-Paul Sartre in een van zijn toneelstukken, misschien ook  omdat de anderen de almacht van de strijder – en daardoor zijn vrijheid – beperken”, zegt Man.

“Jullie geven mijn gevoelens van vreugde en uitgelatenheid tijdens het schieten op alles en iedereen die uit een brandend dorp probeerde te ontsnappen, goed weer. Maar na deze euforie voelde ik een schaamte en een peilloze leegte. In het eerste deel van onze Odyssee naar “Wie ben Jij” [12] – bij de beschrijving van de Peloponnesische oorlog – zagen wij bij de strijdende partijen een voortdurende cyclus van eer/macht – hoogmoed – toorn – wraak [13]. In mijn beleving moeten wij aan deze cyclus na de wraak nog “schaamte en leegte” toevoegen die gelijktijdig tegenpolen vormen met eer en macht. In de tijd van mijn voorvaderen namen de strijders in het oude India de buit van de verovering – meestal gestolen vee binnen de vee-cyclus [14] – mee naar hun thuisdorp. Daar werd de buit tijdens een groot feest met iedereen gedeeld. Het tonen van de verovering aan de wereld was voor de krijgers belangrijker dan de overwinning zelf [15]. Na het feest begon een leegte te ontstaan met een opkomende schaamte over doelloosheid. Met eer/macht als tegenpool voor deze leegte/schaamte ontstond een drang naar nieuwe veroveringen om het innerlijk en uiterlijk ego van de strijders weer te bevestigen en bestendigen. De verovering – of rijkdom in onze tijd – creëert tegelijkertijd een leegte en een gemis aan iets. Rijkdom creëert een gebrek aan rijkdom dat nog niet veroverd is. Deze zaal herinnert de levende strijders binnen de familie de Medici aan de wereldse rijkdom die zij moeten verdedigen en uitbreiden, en aan de rijkdom van het Goddelijke hemelrijk dat zij nog niet bezitten”, zegt Narrator.

“In deze redenering schuilt een waarheid. Na een verovering begint het verval, want er valt iets te verdedigen; de imperator moet altijd meer veroveren om hetgeen hij bezit, veilig te stellen. Daarbij ontstaat uit het bezit van rijkdom de behoefte aan meer en blijvende rijkdom; ook de imperator is onderhevig aan de natuurwet van “rupsje nooit genoeg”. Is er op dit punt een verschil tussen mannen en vrouwen?”, zegt Man.

“Er is een studie naar de rol van vrouwen in Mahābhārata. In de Mahābhārata verwerft een strijder pas onsterfelijke roem op het moment dat vrouwen hem als gevallenen op het slagveld in schrille jammerkreten bewenen en daarbij met rouw zijn leven en mooie verschijningsvorm roemen [16]. De vrouwen van de strijderskaste zetten hun mannen aan tot actie; de strijders zijn geregeld monomane uitvoerders van de wensen van hun vrouwen. Wanneer binnen de Kshatriya kaste alle krijgers zijn overleden, dan gaan de vrouwen naar de Brahmanen om nieuwe krijgers voort te brengen. Vrouwen hebben een eigen rol in het denkraam van de strijder”, zegt Narrator.

“Hebben wij niet allen een rol in het denkraam van de strijder? Wat denken jullie van de Goden en de Bodhisattva?”, vraagt Carla.

“Ook zij, ook wij”, zegt Man.

“Dat is waar. Zullen wij morgen op onze laatste dag in Florence een bezoek brengen aan Palazzo Pitti waarin de familie de Medici haar pracht en praal aan de buitenwereld toont”, zegt Narrator.


[7] The Apotheosis of the Medici: Cosimo III sat central between his two sons and his brother below him, Palazzo Medici-Riccardi Bron afbeelding: http://it.wikipedia.org/wiki/Galleria_di_Luca_Giordano

[8] Bron: Marlantes, Karl, What it is like to go to war. London: Corvus, 2012 p. 40 – 41

[11] In het toneelstuk “Huis clos”. Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Jean-Paul_Sartre

[12] Zie ook: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 1. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012 p. 200 – 209

[13] Zie: Lendon, J.E., Song of Wrath the Peloponnesian war begins. New York: Basic Books, 2010 p. 9

[14] Zie vee-cyclus in: Origo, Jan van, Wie ben jij – een verkenning van ons bestaan – deel 1. Amsterdam: Omnia – Amsterdam Uitgeverij, 2012

[15] Zie ook een hedendaagse observatie van Hannah Ahrendt in: Keen, David, Useful Enemies – When waging wars is more important than winning them. New Haven and London: Yale University Press, p. 9

[16] Bron: McGrath, Kevin, STR Women in Epic Mahābhārata. Cambridge: Ilex Foundation, 2009, p 25

Narrator – Amsterdam: de omgekeerde wereld 3


Mijn eerste herfst in Amsterdam was een natte en gure herfst. Nog steeds verwonderde ik mij over de overdaad aan water en aan het onbehagen dat de mensen voelde bij nat regenachtig weer. In mijn geboorteland was regen een feest, want er was geregeld een gebrek aan water voor het vee [1]. Mijn moeder moet met haar kudde rondtrekken op zoek naar nieuwe waterbronnen en naar nieuw grasland. In Holland is dit allemaal in overvloed; een gat van een halve meter diep is voldoende om water te vinden en overal zijn weilanden.

In mijn eerste jaar in Holland ben ik van de luchten gaan houden. De wolken zijn van een betoverende schoonheid. De schilderijen van de Hollandse meesters geven een glimp van deze rijkdom weer; de echte luchten in combinatie met de zon zijn een wereldwonder zonder weerga. In dit omgekeerde land heeft niemand tijd en interesse om naar de lucht te kijken; behalve kunstenaars, maar die worden gezien als nietsnutten. “Tijd is geld en van naar de lucht kijken kan men niet leven; er is wel wat beters te doen”, vinden Hollanders.

[2]

Hollanders beschouwen zichzelf als Gods rentmeester, maar zij vergeten om aandacht te schenken aan de helft van Gods schepping [3]: de hemelse lucht [4]. In de Nederlandse literatuur is maar één hoofdpersoon de vinden die alle aandacht heeft voor de lucht en het spel van de zon, maar deze schilder is mal geworden, omdat hij de zonsondergang niet op een schilderij kon vastleggen [5].

[6]

De tweede winter in Holland ben ik gaan houden van de geborgenheid en de beslotenheid van mist en nevel. In dit omgekeerde land zijn wolken op de grond nog volop aanwezig, net of God heeft verkozen om de scheiding van lucht en aarde rondom Amsterdam nog niet volledig te voltooien. De mensen in Holland hebben hier geen oog voor. Het Hemelrijk van God is voor de armen van geest [7], gewone stervelingen hebben nu de zorg voor de aarde en God zal later de uitverkorenen toelaten tot zijn Koninkrijk Gods. Voor mij was Holland een Goddelijk paradijs met een hemelse pracht op aarde.

[8]

Het volgend voorjaar verscheen er een Godin in mijn leven. Een van mijn minnaars verbleef voor een half jaar in het buitenland en ik mocht zijn huis en Citroën DS in de tussentijd gebruiken. Hij liet voor mij ruim voldoende leefgeld [9] achter. Die zomervakantie zweefde ik met mijn witte Godin over de wegen van Europa; ik heb ook mijn vrienden in Rome bezocht.

[10]

Aan het einde van mijn tweede jaar in Amsterdam was ik van een aantrekkelijke exotische verschijning veranderd in een idool. In de wereld van de mode en de ijdelheid was ik een veel gevraagde verschijning. Ik werd begeerd door invloedrijke aantrekkelijke mannen die van mannen houden en even toonaangevend als de koningsdochter Draupadi [11] in de Mahābhārata [12] leefde ik met hen in polyandrie.


[2] Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Wolk

[3] Volgens Genesis 1:1 – het eerste boek van Oude Testament – schiep/scheidde God eerst de lucht en de aarde. De Hebreeuwse werkwoordkern “bara” in de Hebreeuwse versie van Genesis 1:1 heeft vier betekenissen: “scheppen”, “klieven”, “uitverkiezen” en “voeden”. Bron: http://www.qbible.com/hebrew-old-testament/genesis/1.html

[4] In de Westerse vertalingen van de Hebreeuwse versie van het Oude Testament wordt het woord “shamayim” vertaald met “hemel”. Waarschijnlijk is “lucht” of “firmament” een betere vertaling voor het Hebreeuwse woord “shamayim”. Zie ook: http://www.qbible.com/hebrew-old-testament/genesis/1.html en http://www.ancient-hebrew.org/35_home.html en Benner Jeff A.A Mechanical Translation of the Book of Genesis – The Hebrew text literally translated word for word. 2007

[5] Zie: De schilder Bavink in onder meer De uitvreter en Titaantjes in: Nescio, Verzameld werk I. Amsterdam: Uitgeverij Nijgh en van Ditmar en Uitgeverij van Oorschot, 1996.

[6] Bron foto: Marieke Grijpink

[7] Zie: het Evangelie van Mattheus 5:3 in het Nieuwe Testament.

[8] Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Mist

[11] Zie ook: McGrath, Kevin, STRῙ women in Epic Mahâbhârata. Cambridge: Ilex Foundation, 2009 en http://en.wikipedia.org/wiki/Draupadi