Tagarchief: levensbeschouwing

Man Leben – interview 4


Het vorige interview ging over liefde in jouw leven. In dit bericht volgen enkele vragen over de laatste verrassing in jouw leven.

“In het laatste deel van jouw leven heb jij je verdiept in Oosterse wijsheid. In deze beschrijving verwijs jij geregeld op een indirecte manier naar een vorm van verlichting. Ben jij verlicht?”, vraag ik.

“Alles is verlicht. Niets, zelfs niet het allerkleinste deeltje is uitgezonderd. Alles is in al haar verschijningsvormen volkomen natuurlijk verlicht”, zeg jij.

“Ook alle hebzucht, alle misdraden, alle moorden, alle waanbeelden, alle onzin en ijdelheid?”, vraag ik.

“Verlichting is zo natuurlijk als inademen en uitademen waarbij inademen en uitadem verschijningsvormen zijn van verlichting. Een glimp van de volkomen verlichting hebben wij ervaren toen wij aan het einde van de middag op onze Odyssee bij de aanlegplaats “Twee – nacht aan het begin van de lente” [1] na een lange dagtocht zijn aangekomen op het schiereiland. De volgende ochtend om zes uur hebben wij aan het begin van de lente de zon in het oosten zien opkomen. Wij hebben ons die middag gewassen in het water bij het schiereiland, ons afgedroogd en schone kleren aangetrokken en daarna hebben wij hout gesprokkeld voor het vuurtje in een oud conservenblik. Dit is vrij weergegeven de samenvatting van de Diamant Sutra die rechtstreeks verlichting weerspiegeld [2]. De eigenlijke samenvatting is “evam” [3] – het eerste woord van deze sutra in Sanskriet – of in het Nederlands “aldus”. Iedere handeling, ieder woord en iedere ademhaling is volkomen verlicht. Ik vind de foto van de zonnebloemen in de kop van de weblog “Wie ben jij” passend. Iedere zonnebloempit op deze foto omvat het hele universum volkomen en volledig”, zeg jij.

“Waar ontstaan alle misdraden, alle moorden, alle waanbeelden, alle hebzucht, alle onzin en ijdelheid?”, vraag ik.

“Wij zijn bij tijdens aanlegplaats “Een” bij Pantheïsme de metafoor “Indra’s net” [4] voor het gehele universum tegengekomen. Indra’s net [5] is in de Huayan school [6] van het Boeddhisme een metafoor voor alles, voor verlichting en ook voor illusies en waanbeelden. Als een glazen parel in het net een illusie of waanbeeld weergeeft, dan wordt deze illusie of waanbeeld door alle andere glazen parels in het net weerspiegelt. Als een parel verlicht is, dan wordt de verlichting in alle andere parels weerkaats. Of als wij deze metafoor naar ons dagelijks leven vertalen, als hebzucht, misdaad in ons leven is, dan heeft dat invloed op alles en iedereen; en als een persoon of ding verlicht is, dan straalt deze verlichting naar alles en iedereen in het universum. Of praktisch, als wij vasthouden aan bezit, of zondigen tegen de tien geboden, dan beïnvloedt dit het hele universum; en als wij bezit verzorgen en delen en passend handelen en niet-handelen, dan weerspiegelt dit in alles en iedereen. Vandaar de Boeddhistische aansporing – Werk hard en toon compassie met alles en iedereen; zonder niets en niemand uit”, zeg jij.

[7]

“De gedachtegang kan ik volgen. Ik laat de beelden bezinken. Op onze Odyssee komen wij nog genoeg uitdagingen tegen. Vele boeken over Boeddhisme beschrijven verlichtingservaringen. Heb jij verlichting persoonlijk ervaren?”, vraag ik.

“Jij doelt op de ervaring om opgenomen te zijn in alles en iedereen in al haar manifestaties. Ik weet niet hoe, maar als ik terugkijk dan is dit altijd mijn grondhouding geweest ook als ik verblind was door verliefdheid, boosheid of verdriet. Wel kan ik het duidelijker onder woorden brengen sinds ik in een boek heb gelezen dat er voor een verlichte geest geen verschil is tussen de vinger die naar de maan wijst en de maan, zoals er op gelijke wijze ook geen verschil is tussen de golven en de oceaan. [8] Daarvoor heb ik in bezinningsbijeenkomsten vaak het voorbeeld genoemd van de vinger wijzend naar de maan die niet verwart mag worden met de maan. Nadat ik deze passage heb gelezen, is het ineens duidelijk dat de uitingsvormen “de vinger”, “de maan” en “de gedachten hierover” onderling volkomen verbonden zijn. Alles en ieder zijn hier heel natuurlijk manifestaties van”, zeg jij.

“Jouw beschrijving van “het lot van mensen dat bepaalt dat wij mogen zitten tussen veranderende vuurtjes en as” en “de bloesem die van stof naar stof gaat”, vind ik schrijnend mooi en pijnlijk. Misschien zal de beschrijving van mijn leven deze schoonheid en pijnlijkheid verduidelijken. Probeer jij verder te leven als een Boeddha of Bodhisattva zoals beschreven in de Avatamsaka sutra [9]?”, vraag ik.

[10]

“Ik ben geen heilige. Ik verheug mij op de beschrijving van jouw leven en van Narrator en daarna het vervolg van onze Odyssee”, zeg jij.

“Mag ik de berichten over jouw leven voorzien van een inleiding en een slot bundelen tot een biografie?”, vraag ik.

“Als dit na mijn dood wordt uitgegeven”, zeg jij.

In het volgende bericht vertel ik over het begin van mijn leven.


[1] Zie bericht: “Twee – Nacht aan het begin van de lente” van 25 april 2011

[2] Zie: Red Pine (Bill Porter), The Diamond Sutra. New York: Counterpoint, 2001 p. 39.

[3] Zie: Lopez, Donald S. – The Heart Sutra explained 1990 p 34; “The commentary Vajrapâņi has high praise for the word evam (thus), the word with which sūtras begin. Those four letters are the source of the 84.000 doctrines taught by the Buddha and are the basis of all marvels.”

Zie ook: Red Pine (Bill Porter) – The Diamond Sutra 2001 p 41-42; “Commentaries have written volumes on the profundity of evam (thus). Does it mean “like so”, or does it mean “just so”? And what is the difference? Is this sutra the finger that points to the moon, or is it the moon itself?”

Zie ook: Holstein, Alexander. Pointing at the Moon. 1993 p 49; voor de verlichte geest van een Zen meester is er mogelijk geen verschil tussen de vinger die naar de maan wijst en de maan, zoals er op gelijke wijze ook geen verschil is tussen de golven en de oceaan.

[4] Zie bericht: “Een – Pantheïsme – Indra’s net” van 8 april 2011

[8] Bron: Holstein, Alexander. Pointing at the Moon. Rutland: Charles E. Tuttle Company, 1993, p. 49

Man Leben – interview 3


Het vorige interview ging over jouw verhuizing van Zuid Limburg naar Rotterdam. In dit interview volgen enkele vragen over liefde.

“In de beschrijving van jouw leven geef jij aan dat er altijd vrouwen in jouw leven zijn geweest. Jouw moeder, peettante en tante als verzorgers en opvoeders hebben een duidelijke rol. Mijn plaats als metgezel tijdens onze Odyssee roept voor mij geen vragen op. Ik vind het opvallend dat er in jouw leven vanaf je 10e jaar bijna altijd verliefdheden en liefdes zijn geweest. Ik ben pas rond mijn 18e jaar begonnen met een vage verliefdheid. Van mijn 19e tot mijn 20e heb ik mijn grote liefde – de man in mijn leven – gekend. Daarna heb ik wel gevoelens van kameraadschap voor mannen gevoeld en mannen hebben voor mij liefde gevoeld, maar verliefdheid en liefde zijn nooit meer in mijn leven ontstaan: ik heb er nooit meer voor opengestaan. In de beschrijving van mijn leven daarover meer. Hoe ben jij omgegaan met deze wisselende liefdes?”, vraag ik.

“Als ik zou mogen kiezen, dan was ik het allerliefst mijn hele leven blijven houden van mijn eerste liefde: de liefde die ik op mijn 10e jaar als een intense gloed heb gevoeld.

[1]

Met haar was ik graag op mijn 18e getrouwd en oud geworden. Dit is niet mogelijk om verschillende redenen: ik ben naar Holland verhuisd en ik hoor niet echt in Limburg thuis. En later – toen ik in staat was om met haar contact te zoeken – had haar leven al een andere weg genomen door een verloving met een lieve en zorgzame man. Zij zijn gelukkig getrouwd, hebben kinderen en kleinkinderen gekregen en zijn gelukkig oud geworden. Ik heb haar nog vaak ontmoet: zij heeft nooit geweten van deze verblindende liefde in mijn jonge jaren. Nu ik terugkijk, zie ik dat mijn liefde altijd op één vrouw is gericht: één vrouw in verschillende verschijningsvormen. Natuurlijk zijn alle liefdes verschillend geweest, maar er was altijd één constante, de constante van intensheid en intimiteit in verscheidenheid. De gevoelens van intensheid en de intimiteit voor al mijn afzonderlijke geliefden zijn in de loop van de tijd wel veranderd, maar nooit verdwenen. Misschien hebben jij en ik op dit punt een overeenkomst; jouw grote liefde – de man in jouw leven – is één man aller mannen. Mijn geliefden zijn één vrouw in verschillende verschijningsvormen”, zeg jij.

“Ik laat deze gelijkenis even bezinken. Hoe heb jij de eindigheid van de afzonderlijke liefdes ervaren”, vraag ik.

“De vrouwen in mijn leven hebben mij altijd uitstekend behandeld. Ik heb dit ook altijd met hen proberen te doen. Met mijn vrouw is dit niet gelukt; over dit onvermogen heb ik nog altijd spijt en schaamte: ik zou beter moeten kunnen. Ook de afzonderlijke relaties met twee Duitse geliefden is door hen zeer doortastend en abrupt beëindigd; zij vinden waarschijnlijk: voorbij is voorbij – geen gezeur meer. Als de wegen zich moeten scheiden, dan heb ik altijd mijn geliefden de scheiding laten voltrekken. Ik denk dat ik onbewust heb gevoeld dat de beëindiging van een relatie voor de geliefde die de scheiding uitspreekt en voltrekt, bijna altijd makkelijker is. Door mijn leven ben ik waarschijnlijk beter toegerust op pijnlijke scheidingen. Waar mogelijk heb ik altijd contact blijven houden met al mijn geliefden. Soms alleen via brieven en kerstkaarten, bij anderen heb ik geregeld gelogeerd of wij hebben reizen gemaakt”, zeg jij.

“De scheiding met jouw vrouw lijkt volgens mij meer een scheiding van een manier van leven dan een scheiding tussen twee geliefden”, zeg ik.

“Ik denk dat jij gelijk hebt. Op het gebied van intimiteit en liefde zijn wij door allerlei omstandigheden uit elkaar gegroeid. Daarna is de tijd van ons vrije [2] huwelijk aangebroken. Deze andere manier van ons huwelijk heeft het verschil tussen ons vergroot: mijn vrouw is opgebloeid en zij heeft haar eigen leven willen inrichten met haar nieuwe geliefde. Deze laatste ontwikkeling heb ik te laat gezien. Ik heb te lang geprobeerd een familiehuis in stand te houden. De verkoop van ons huis en de verdeling van het bezit inclusief de reservering van het kleine kapitaal voor de kinderen is voor mij het einde van een tijdperk geweest: een afscheid nemen van een werkelijkheid die al een geruime tijd in een onhoudbare illusie was veranderd. Met de afwikkeling van ons huwelijk en bezittingen ben ik te eenzijdig en doortastend te werk gegaan. Ik heb hiermee niemand gelukkig gemaakt; mijn vrouw en kinderen zijn volkomen van mij vervreemd”, zeg jij.

“Het einde van de liefde met de man van mijn leven is voor mij onmogelijk en heel pijnlijk verlopen. Bij de beschrijving van mijn leven hierover meer. Ik vind jouw gedicht over de kleine dood in het bericht “Liefde” heel mooi. In mijn grote liefde heb ik ook de alomvattendheid van de kleine dood ervaren.

 [3]

Hoe is jouw leven verder gegaan na de grote dood van jouw geliefde lotgenoot?”, vraag ik.

“Haar familie en vrienden hebben mij deels als een indringer gezien. Ik kan me dat voorstellen, want behalve een klein appartement in Amsterdam, veel boeken en een AOW-pensioen – voor mij een groot bezit – heb ik geen bezittingen. Zij had beduidend meer bezittingen. De familie en vrienden hebben er op gestaan om de begrafenis en de verdere afwikkelingen te verzorgen. Ik heb mij op de achtergrond gehouden. Uit de erfenis heb ik enkele boeken ontvangen. In een recent boek heeft zij bij een passage over liefde de zinsnede aangestreept: “Het grootste mysterie ben jezelf”. Na haar dood heb ik een tijd rondgelopen met het gevoel alsof ik in tweeën was gescheurd – onzichtbaar ragfijn doormidden – dwars door mijn hart. Alles was koud, eindeloos en pijnlijk gewoon. Door de derde verrassing van de eenvoud heb ik mijn nieuwe balans gevonden”, zeg jij.

In het volgende bericht volgen enkele vragen over jouw eenvoud.


[2] De werkwoord wortel “vraj” betekent in het Sanskriet “gaan, lopen”. Bron: Egenes, Thomas, Introduction to Sanskrit – Part Two. Delhi: Motilal Banarsidass Publishers, 2005 p. 395. Volgens de elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta, heeft “vraj” daarnaast ook de betekenis “gaan naar (een vrouw)” en “geslachtsverkeer hebben met” net als het Nederlandse werkwoord “vrijen”.

Man Leben – liefde


Liebe muß man leben, sie wächst und sie kann auch wieder vergehen

Jij vervolgt het verhaal van jouw leven:

“Na mijn reis naar Auschwitz in het begin van de herfst in 1993 zijn er drie verrassingen in mijn leven geweest. De eerste verrassing is werken in een ontwerp bureau aan een introductie van een modulaire industriële manier van bouwen. Dit werk is onverwachts succesvol geworden.

De tweede verrassing is volkomen onverwachts geweest. Ik heb eerder verteld dat ik op 10 jarige leeftijd ineens verliefd ben geweest op een meisje in het dorp in Zuid Limburg. Het leek of de bliksem insloeg, zo heftig en onverwachts; ik zag alleen een witte gloed. Op de middelbare school ben ik op afstand ook enkele keren verliefd geweest. Niemand heeft hier ooit van deze verliefdheden geweten. Na mijn studie heb ik via mijn werk op het architecten bureau mijn vrouw leren kennen. Ik zag haar de eerste keer in een witte lieflijke gloed staan. Wij hebben een gelukkige tijd gehad tot onze wegen zich langzaam maar zeker gingen scheiden. De scheiding is niet makkelijk gegaan; ik had meer wijsheid en medeleven mogen tonen. Aan het einde van ons huwelijk totdat ik mijn reis naar Auschwitz begon, zijn er altijd vrouwen in mijn leven geweest, maar altijd op een zekere afstand.

Na Auschwitz heeft liefde in mijn leven de vorm van compassie en medeleven aangenomen. Deze gevoelens worden verwoord in het gedicht “Bani Adam” of “Openen van alle poorten” , dat ongeveer 700 jaar geleden door Abū-Muḥammad Muṣliḥ al-Dīn bin Abdallāh Shīrāzī – beter bekend bij zijn schrijversnaam Saʿdī (of Saadi) – is geschreven:

“De kinderen van Adam zijn ledematen van een lichaam

En voortgekomen uit een bron

Wanneer het noodlot van de tijd een ledemaat treft

Dan kunnen de andere ledematen niet onaangedaan blijven

Als jij geen medeleven hebt voor de zorgen van anderen

Dan ben jij niet waardig om de naam “Man (of Woman)” te dragen [1]”.

Dit gedicht is aan mij persoonlijk gericht; ik draag de naam Man.

[2]

Nog niet zo lang geleden heb ik gelezen dat een oude zen meester eens heeft gezegd: “Als er geen lijden zou zijn en geen voelende mensen, dan zou er geen vinger zijn, geen oog, geen oor, geen hand. Overal en een zou alles leeg zijn en diep, diep. Er zou geen verlies zijn en geen toename” [3]. Ook deze zinnen verwoorden mijn vorm van liefde in die tijd. Het Boeddhisme kent het woord “Karuṇa” dat in het Sanskriet compassie betekent. Het woord is verbonden aan wijsheid. [4]

In de zomer van 2003 draaide ik mijn hoofd opzij en zag ik haar gezicht vol voren van leven, ogen peilloos diep, handen gerimpeld. Als elkaars lotgenoot hebben wij iedere rimpel en litteken van ons leven bewonderd. Later heb ik hierover een kort gedicht geschreven:

 Jouw ogen peilloos

Samengaan in eeuwigheid

Zachte kleine dood

Twee jaar later ontmoetten wij Haar grote dood. In het volgende bericht meer over de derde verrassing – de eenvoud – in mijn leven”, zeg jij.

Het volgende bericht gaat over de derde verrassing in jouw leven.


[2] De tombe van Saʿdī in Shiraz, Iran. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Saadi_(poet)

[3] Bron: Wick, Gerry Shishin, The Book of Equanimity – Illuminating Classic Zen Koans. Somerville MA: Wisdom Publications, 2005 p. 170

Man Leben – Oosterse wijsheid 2


Alles gelebt was man leben kann?

Jij gaat verder met het verhaal van jouw leven:

“In het vorige bericht heb ik verteld hoe ik mij rond 1990 heb verdiept in de Oosterse wijsheid. Mijn voorliefde voor buitenbeentjes heb ik genoemd. De betekenis van de buitenbeentjes “ya, ra, la, va en ha” in Devanāgarī geven mijn belevingen in die tijd goed weer. Bij nakijken van de betekenis van “la” – dat in het Sanskriet “van Indra” betekent – en het raadplegen van bronnen, ben ik de betekenissen van Indra tegen gekomen. Indra betekent onder meer “God van de hemel” of “Svargaloka” [1]. Indra wordt vaak gezeten op een (meerhoofdige) olifant afgebeeld.

[2]

Nu vertel ik de onderliggende betekenissen van svargaloka, omdat dit licht geeft op de ontwikkelingen in mijn leven rond het overlijden van mijn tante en mijn peettante.

Svargaloka is in het Sanskriet samengesteld uit de woorden “svarga” dat onder meer betekent: hemel, verblijfplaats van licht en van de goden, hemelse gelukzaligheid, Indra’s hemel (waar de zielen van deugdzame stervelingen verblijven voordat zij weer terugkeren in aardse lichamen) en “loka” dat onder meer betekent: vrije of open ruimte, het universum, van nummer 7 – deze 7 komen wij later op onze Odyssee tegen. De wereld heeft drie loka’s: de hemel, de aarde en de onderwereld.

Svarga is samengesteld uit de delen:

  • Sva dat betekent: eigen, van ons Zelf, Uw/jouw eigen, de menselijke ziel;
  • Ra dat betekent: geven, liefde, wens, bewegen, schitterende pracht;
  • Ga dat betekent: verblijven, zijn. [16]

Op basis van deze delen is “svarga” de verblijfplaats van ons/uw eigen wezen in al haar pracht. De svargaloka is de hemel, aarde en onderwereld – alles, overal en één – in al haar verschijningsvormen. Hier en nu toont zij haar pracht.

Rond 1993 bestudeerde ik Jalâl al-Din die beter bekend is als Rumi. De naam Rumi heeft Jalâl al-Din in de Arabische wereld gekregen omdat hij tijdens het schrijven van zijn grote werken in Konia ten zuiden van Ankara in het huidige Turkije woonde. Dit deel van de Arabisch wereld werd daar vereenzelvigd met Rome uit het Romeinse rijk. Vandaar dat Jalâl al-Din is vernoemd naar de naam waaronder zijn verblijfplaats in de Arabische/Perzische wereld bekend was [3]. In hoofdstuk 7 ontmoeten wij Rumi op onze Odyssee.

 [4]

In een boek over het leven van Rumi las ik: “Liefde voor de doden is niet blijvend. Richt de liefde op de Levende Ene waarin het spirituele leven verblijft [5]”. Deze manier van kijken vormde in die tijd voor mij de ene helft van de spiegel. In die tijd leefde ik in de verblijfplaats van ons/Uw eigen wezen in al haar pracht. Ik was in de svarga één met de wind, het licht, mijn ouders en voorouders; het hele universum was alom aanwezig.

De andere helft van de spiegel werd gevormd door een passage uit de Diamant Sutra die stelt: “Het verleden is ongrijpbaar, het heden is ongrijpbaar en de toekomst is ongrijpbaar [6]”. Het verleden is vastgelegd als in gestold glas; uiteraard verandert onze kijk op het verleden in de loop van de tijd, maar zorgeloos leven met mijn vader en moeder in Amsterdam als vijf jarige jongen is niet meer mogelijk. Af en toe in dromen of bij een bepaalde smaak – denk aan de Madeleine koekjes in À la recherche du temps perdu van Marcel Proust – of bij een bepaalde geur, komt als een wonder de beelden en belevingen van die wereld weer in mij boven. “Alleen in het heden kan ik leven, nergens anders vond ik onderdak” [7]; zeilend op de wind over de golven ervaren wij het heden: probeer het “nu” te grijpen en het is vervlogen. De toekomst is ongrijpbaar als de bloem in de knop: de bloem manifesteert zich eens en voor altijd in al haar glorie wanneer de omstandigheden dat toelaten – niet eerder en niet later. De bloem ontstaat uit het niets, bloeit in het niets en vergaat in het niets. Bij deze ongrijpbaarheid moet ik denken aan de tekst die wij eerder op onze Odyssee zijn tegengekomen [8]: “Mysterium est magnum, quod nos procul dubio transcendit” [9]  of in het Nederlands: “Het mysterie is groot, dat ons zonder twijfel overstijgt.”

Het leven ervoer ik in die tijd volledig, overweldigend en doorschijnend . Of door een metafoor weergegeven: de reflecties in beide spiegels – die onder een hoek van 90 graden stonden – waren een afspiegeling van mijn belevingen. De spiegels waren leeg [10].

In het verleden dacht ik dat als mensen of dingen een naam hadden, zij daarmee ook een plaats kregen of een bestemming hadden. Op onze Odyssee komen wij deze manier van kijken nog een aantal keren tegen.

In die tijd verdiepte ik mij ook in de Hua-yan school van het Boeddhisme [11] en las teksten over Indra’s net [12] dat een metafoor is voor de leegte van alle dingen en levende wezens. Deze leegte heeft twee zijden: het is “leegte van” en “leegte tot” [13]. Deze beide zijden zijn vergelijkbaar met “vrijheid van” en “vrijheid tot” in “De angst voor vrijheid [14]” van Erich Fromm.

 [15]

Door deze inzichten en ervaringen werd ik bevrijd van de sluimerende schuldgevoelens over mijn bestaan, vooral omdat mijn naaste familie – met uitzondering van mijn tante – , het andere bewind uit Duitsland niet had overleefd. Tot dan toe was altijd de vraag aanwezig: “Waaraan heb ik het verdiend om nog in leven te zijn”. Tegelijkertijd ontliep ik de vraag naar de zin en de rede van deze duistere geschiedenis. Het geloof van mijn voorouders bood mij geen duiding: ik kon niet met volle overtuiging de strofen van Kaddish zeggen met de strekking “U zij de Glorie” en “De wereld die Hij heeft geschapen naar zijn wil”. Voor het uitspreken van deze teksten moest ik de “U/Zijn” vereenzelvigen met “de wind” en “het water”.

Dit inzicht heeft mij geholpen bij het organiseren van de begrafenis van mijn tante. Op haar begrafenis kwamen veel oude bekenden – voor zover nog in leven. Ook enkele verre familieleden waren gekomen. Van de naaste familie was alleen ik nog over. Voor haar heb ik met overtuiging een heel jaar lang dagelijks de gebeden volgens de Joodse dodenherdenking gezegd. Haar gedachtenis zij een zegen – voor hier en voor daar.

De begrafenis van en de rouwdiensten voor mijn peettante heb ik ook bijgewoond. Haar gedachtenis zij een zegen – voor hier en voor daar. Het was een mooie Katholieke begrafenis in de traditie van Zuid Limburg.

Na deze begrafenissen ben ik op weg gegaan naar Auschwitz”, zeg jij.

“Ik kan jouw weergave van Oosterse wijsheid volgen, maar ik laat voorlopig in het midden of ik er mee kan instemmen”, zeg ik.

“Het Boeddhisme is de weg van het midden; instemmen met mijn weergave van Oosterse wijsheid wordt niet gevraagd. Ik kijk uit naar wat het vervolg van onze Odyssee brengt. Het is een thuiskomst”, zeg jij.

Het volgende bericht gaat verder over jouw bezoek aan Auschwitz.


[3] Bron: Lewis, Franklin D., Rumi, Past and Present, East and West. Oxford: Oneworld, 2003 p. 9

[5] Vrije weergave uit: Iqbal, Afzal, The Life and Works of Jalaluddin – Rumi. London: The Octagon Press, 1983 p. 239.

[6] Vrije weergave uit: Red Pine (Bill Porter), The Diamond Sutra. New York: Counterpoint, 2001 pag.308

[7] Vrije weergave van de eerste twee regels uit het gedicht “Woninglooze” uit 1941 van Jan Jacob Slauerhoff. Zie voor de tekst van dit gedicht: http://4umi.com/slauerhoff/woninglooze

[8] Zie de berichten: “Drie – Object in het midden – Het Woord” van 11 juni 2011; en “Een dag zonder gisteren – een dag zonder morgen?” van 3 juli 2011.

[9] Bron: http://www.vatican.va/holy_father/special_features/ encyclicals/documents/hf_jp-ii_enc_20030417_ecclesia_ eucharistia_lt .html:  Ionnis Pauli PP. II Summi Pontificis, Litterae Encyclicae Ecclesia de  Eucharistia, Rome, 2003

[10] Wetering, Janwillem van de, De Lege Spiegel. Amsterdam: De Driehoek p. 118 – 120

[11] Bronnen: Cleary, Thomas, The Flower Ornament Scripture, a Translation of the Avatamsaka Sutra. Boston: Shambhala, 1993; Cleary, Thomas, Entry Into the Inconceivable: An Introduction to Hua-yen Buddhism. Boston:  Shambhala, 2002 en : Cook, Francis, Hua-Yen Buddhism: The Jewel Net of Indra. University Park: The Pennsylvania State University Press, 1977

[12] Zie ook de berichten “Een – Pantheïsme – Indra’s net” van 8 april 2011 en “Een – “Powers of Ten”” van 10 april 2011

[13] Zie voor leegte tot: Thich Nhat Hahn, The Heart of Understanding. Berkeley: Parallax Press, 1988 p. 8, 9

[14] Zie pag. 91 in de vertaling van “Fromm, Erich, Escape from Freedom. New York: Rinehart & Co, 1941” uitgegeven dooe Bijleveld te Utrecht, 1973.

[15] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Indra’s_net

[16] Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta.

Like this on Facebook

Man Leben – Oosterse wijsheid


Kann man leben in den Stand der Vollkommenheit?

Jij vervolgt het verhaal van jouw leven:

“In 1989 verliet ik het klooster. Op geregelde tijden kwam ik terug voor begeleiding van groepen en voor overleg en advies over de stand van zaken van het klooster en de kloosterorde. Ik was toen 55 jaar oud.

Gedreven door een innerlijke noodzaak ging ik mij verder verdiepen in Oosterse wijsheid. Eerst woonde ik overal en nergens; af en toe was ik in het klooster voor verplichtingen. Daarna heb ik tijdelijk bij verschillende vrienden en bekenden gewoond. Voor meer vastigheid leek Amsterdam mij een goede plaats om te gaan wonen. Daar heb ik een bescheiden woonruimte kunnen vinden bij vrienden.

Tussen de bedrijven door las ik vele boeken over Boeddhisme, Taoïsme [1] en Hindoeïsme.

[2]

Uiteindelijk ben ik mij verder gaan verdiepen in Mahāyāna Boeddhisme [3] en de Upanishads [4]. De samenhang van contemplatie, meditatie en het leven van alledag hielden mij bezig. Hoe gaan zij samen en hoe beïnvloeden zij elkaar? In die tijd leek mijn leven vol concentratie en aandacht. Later heb ik een metafoor gelezen voor mijn manier van leven [5]. Ik leefde in een menigte met een bekertje water op mijn hoofd. Alle aandacht was nodig om probleemloos en vanzelf door de menigte te laveren en daarbij geen druppel water te verliezen.

[6]

Iedere handeling, iedere gedachte, iedere indruk was als een druppel water die in het water valt. De rimpelingen van de impact van de druppel golven rimpelend naar het verleden, naar de toekomst en naar alles om ons heen. Niets blijft onaangetast.

[7]

Bij deze studie ben ik de bronteksten gaan lezen. Om de teksten beter te kunnen doorgronden, heb een begin gemaakt met een studie Sanskriet. In het begin heb ik moeite gehad om de tekens voor het Devanāgarī – betekent letterlijk Godenstad – alfabet [8] te onthouden. De klanken van het alfabet zijn heel logisch opgebouwd. In het overzicht hieronder is het alfabet weergegeven. De eerste drie regels bevatten de basisklinkers. De volgende vijf regels tonen de medeklinkers – hard, hard geaspireerd, zacht, zacht geaspireerd, neusklank. De voorlaatste regel geeft de half (mede) klinkers weer. En de laatste regel laat de sisklanken en de huigklank “ha” zien. De kolommen tonen de klanken bij de spreker van binnen naar buiten [9].

[10]

Mijn hele leven heb ik van een goede ordening gehouden, maar de buitenbeentjes zijn mij lief. In het Devanāgarī alfabet zijn de half (mede) klinkers – ya, ra, la, va – en de huigklank – ha – de buitenbeentjes. Zij nemen in het alfabet en als betekenis binnen woorden een bijzondere plaats in.

De letter “ya” betekent in het Sanskriet “beweger, wind, bereiken, meditatie”. De letter “ra” betekent “gaan, rollen”. De letter “la” betekent “van Indra”. Indra is de God van de hemel en ook de God van oorlog, storm en regenval. In het Boeddhisme wordt Indra aangeduid met Śakra [11] dat letterlijk “in staat tot scheppen” betekent. De letter “va” zijn wij eerder tegengekomen; deze letter betekent “wind, oceaan, water, stroom, gaan”. De huigklank “ha” betekent onder meer “water, bloed, meditatie, hemel, paradijs, sterven, wijsheid, oorlog”.

Deze buitenbeentjes kwamen overeen met mijn leven rond 1990. Ik had niet veel nodig, want mijn inwoning in het klooster en bij vrienden was verzorgd. Het weinige dat ik nodig had kwam uit het begeleiden van groepen en uit het organiseren en begeleiden van verbouwingen – eerst van kloosters en later ook van huizen van vrienden en bekenden.

In 1993 overleden mijn tante en peettante in korte tijd. In dat jaar heb ik ook Auschwitz bezocht”, zeg jij.

Het volgende bericht gaat verder over jouw zoektocht in Oosterse wijsheid.


[2] White Cloud Monastry bij Beijing. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/File:Baiyun.jpg

[5] Bron: Wick, Gerry Shishin, The Book of Equanimity – Illuminating Classic Zen Koans. Somerville MA: Wisdom Publications, 2005 p. 136.

[6] Amitābha Buddha statue from Borobodur, Indonesia. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/File:Seated_Buddha_Amitabha_statue.jpg

[7] Impact of a drop of water, a common analogy for Brahman and the Ātman. Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/File:Wassertropfen.jpg

Man Leben – kloosterjaren


Im Kloster entdeckt man Leben in vielfältiger Form

Jij gaat verder het verhaal van jouw leven:

“Na mijn bezoek aan de kampen bij Dachau en het graf van moeder op Allerzielen in 1983, ben ik verder getrokken. Mijn verdere aanwezigheid in Dachau werd niet meer op prijs gesteld: landlopers zijn daar niet welkom. Een kleine week heb ik in het wild kunnen bivakkeren, maar ik begon steeds meer op te vallen. Begin november trok ik weer naar het noorden. Ik had een vaag plan om naar het graf van mijn vader in Auschwitz te gaan. Maar ik zag snel de onmogelijkheid van deze gedachte in. De winter is een erg slecht jaargetijde voor landlopen en Duitsland was nog steeds in tweeën gedeeld. Ik kon niet door Oost-Duitsland naar Polen lopen.

Ik werd ziek. Eerst een beetje door een stevige verkoudheid, daarna kwam de koorts. Een verhoudingsgewijs klein klooster gaf mij gastvrijheid en binnen vier weken was ik weer volledig genezen.

De kloosters waren in korte tijd erg veranderd. Begin 1960 waren er nog vele jonge mannen die in het klooster traden voor studie, bezinning, gerichtheid op God en Zijn werken, en voor het uitdragen van het geloof en Zijn werken in andere delen van de wereld. De kloosters stonden nog in volle bloei. Tien jaren later traden geen jongelingen meer toe en vele jongere broeders/monniken/paters hadden het kloosters verlaten voor het leven van alle dag al dan niet met een partner. Weer tien jaren later waren nog alleen de oudere bewoners en de abt over. Ook de gebouwen waren in 1983 erg naar binnen gekeerd geraakt.

[1]

Het klooster waar ik herstelde was niet zo groot. In 1983 was de inval van leegte in het gebouw nog niet beklemmend. De laatste 15 jaar was er maar een nieuwe broeder ingetreden; de bewoners waren wel 15 jaar ouder geworden. Als het klooster wilde voortbestaan, dan was een verandering op zijn plaats.

Aan een verandering was ik ook toe. Het was nog volop winter en verder trekken zonder doel lag niet op mijn weg. Ik was tijdens mijn herstel gaan wennen aan het kloosterritme. Na mijn genezen mocht ik van de abt blijven tot de lente aanbrak. Tegen kost en inwoning hielp ik bij het onderhoud en ik verrichtte de noodzakelijke klussen.

Aan het begin van de lente had ik met de abt mijn afscheidsgesprek. Dit gesprek vormde een nieuw begin. De abt vertelde zijn zorgen over de toekomst van het klooster; de kloosterorde was toe aan een verandering in lijn met de traditie en gericht op de toekomst.

Ieder moment, iedere handeling, ieder gebed en zang, iedere dag, ieder jaar, ieders leven, het leven binnen het klooster en het geloof waren in het klooster een oriëntatie op God. De wereld buiten het klooster veranderde in de loop van de eeuwen voortdurend. De veranderingen hadden in het verleden gevolgen gehad op het kloosterleven. In de middeleeuwen waren kloosters centra geweest van bijna alle wetenschappelijke kennis en kunde in de Westerse wereld. Vele kloosters hadden rijkdommen verworven die niet in lijn lagen met de traditie van de kloosters. Tegen het einde van de middeleeuwen – rond 1550 [2] – zijn veel kloosters van deze rijkdommen ontdaan: een aantal kloosters zijn in verval geraakt.

De laatste 15 jaar gingen de veranderingen in de wereld buiten het klooster erg snel. Deze snelle verandering had vergaande gevolgen voor het klooster, want de gemiddelde leeftijd van de bewoners nam heel snel toe. Verstilling, contemplatie en gerichtheid op God hoorde bij het klooster; aan de andere kant pasten verstarring en krampachtig vasthouden aan het verleden niet in de traditie.

De abt vroeg of ik een bijdrage aan de oriëntatie voor het klooster wilde leveren. Mijn bouwkundige achtergrond en mijn kennismaking met verschillende geloven konden goede invalshoeken opleveren. Naast de gebruikelijke taken voor een lekenbroeder zou ik mij wijden aan advisering voor en bijdragen aan deze oriëntatie.

Het kloostergebouw was in goede staat. Het was uitstekend geschikt voor klooster. Bij een teruglopend aantal vaste bewoners, konden delen van het gebouw ook gebruikt worden voor activiteiten in lijn met de doelstellingen van het klooster.

[3]

De oriëntatie op de buitenwereld liet zien dat ook buiten het klooster en de Christelijke kerk er een behoefte aan bezinning en contemplatie aanwezig was. Deze behoefte had vaak andere uitingsvormen.

[4]

Deze oriëntatie heeft tot gevolg gehad dat het klooster open is gesteld voor bezinning en educatie van buitenstaanders: individueel en in groepsverband. Een aantal broeders van de kloosterorde zijn religies uit Azië gaan bestuderen ter verrijking van het kloosterleven met als motto “onderzoekt het nieuwe en behoudt het goede”. Daarbij is ook kennis verworven voor begeleiding van groepen bij religieuze activiteiten en meditatie. In het klooster zijn nieuwe leken broeders gekomen voor de begeleiding van bezinning en educatie. Zij verbleven tijdelijk of soms permanent in het klooster.

Ongeveer 5 jaar heb ik in het klooster gewoond, gewerkt en groepen begeleid. Aan het einde van deze periode gingen de kloostergeloften knellen. De geloften van eenvoud/armoede was geen probleem; ik had een luxe leven met een goede gezondheid, voldoende eenvoudig maaltijden en een nuttige bijdrage aan het klooster en de wereld. De gelofte van kuisheid was iets lastiger. Sinds mijn studententijd zijn er tot aan mijn verblijf in het klooster altijd wel vrouwen in mijn leven geweest. Tijdens het kloosterleven zijn er geen vrouwen in mijn leven geweest; de verleiding was niet groot. De gelofte van gehoorzaamheid vormde het grote struikelblok: ik ben altijd onafhankelijk geweest en mijn motto was “niemands baas, niemands knecht”.

Mijn wens om mij verder te verdiepen in Oosterse religies viel niet samen met het verzoek om andere kloosters binnen de orde te begeleiden bij veranderingen. In samenspraak zijn plannen voor de verandering van andere kloosters gemaakt; de uitvoering is door anderen verricht. Af en toe heb ik advies gegeven tijdens de voortgang. Van bewoner van het klooster ben ik overgegaan in een periodieke bezoeker.

Rond mijn 55ste levensjaar ging ik een nieuwe fase van mijn leven in. Ik ging Oosterse religies bestuderen”, zeg jij.

Het volgende bericht gaat over jouw studie van Oosterse religies.


[1] Voorbeeld van een klooster. Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Benedictijnen

[2] In Engeland door King Hendrik VIII – zie ook http://en.wikipedia.org/wiki/Dissolution_of_the_Monasteries; In Europa tijdens de reformatie waarbij in Nederland de beeldenstorm en de Tachtig Jarige Oorlog niet voorspoedig waren voor de kloosterorden.

[3] Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Trappist_praying_2007-08-20_dti.jpg

[4] http://en.wikipedia.org/wiki/File:Meditating_in_Madison_Square_Park.jpg

Man Leben – op weg 3


Geschichte, mit denen man leben muβ

Jij vervolgt het korte verslag van jouw leven met de aankomst in Dachau na een pelgrimstocht van twee maanden:

“Begin september 1983 ben ik vertrokken van de boerderij van mijn peettante in Zuid Limburg. Zij had mij deze pelgrimstocht aangeraden om invulling te geven aan de wens van mijn tante die mij na mijn 21st verjaardag had gevraagd om de traditionele Joodse dodenherdenking voor mijn ouders te verrichten, wanneer ik daartoe in staat zou zijn. Mijn moeder was in 1944 in Dachau overleden en begraven. Tijdens Allerzielen op 2 november hoopte ik het graf van mijn moeder te bezoeken zoals gebruikelijk is volgens de Katholiek gewoonte in Zuid Limburg.

Op mijn tocht had ik de wind [1] en de maan [2] leren kennen en ik was hen gaan vereenzelvigen met de “Hij” en “zijn” in het Joodse gebed Kaddish [3]. Hierdoor had ik pas vanaf eind september 1983 iedere dag een jaar lang dit gebed gezegd voor mijn vader, moeder, tante en peetoom.

Als landloper, maar als luxe landloper kwam ik eind oktober 1983 in Dachau aan; mijn gezondheid was nog steeds uitstekend en mijn uitrusting comfortabel. Ook met het snelle invallen van de duisternis aan het einde van de middag leerde ik leven door een klein vuurtje te maken in een oud conservenblik.

Een dag later – op een wat stormachtige dag – heb ik het kamp bezocht. De beelden van de kampen zijn bekend. Bronnen melden dat in de kampen bij Dachau volgens de administratie ruim 206.000 gevangenen hebben gezeten waarvan 31,951 gevangen zijn overleden aan ondervoeding, uitputting en ziekte [4]. Ter vergelijking: op de oorlogsbegraafplaatsen bij Omaha Beach in Normandië en bij Henri Chapelle aan de Noordrand van de Ardennen liggen 7000 en 8000 gesneuvelde soldaten begraven: peilloos leed.

Tijdens mijn bezoek zag ik waarover mijn tante hier tegen mij nooit over heeft kunnen en willen praten. Ik begreep ook waarom ze aan haar wens zo uitdrukkelijk toevoegde: “Wanneer jij daar toe in staat bent”. Later, veel later, heb ik mijn gevoel tijdens het bezoek onder woorden kunnen brengen.

Versteend en verstild

Van binnen en van buiten

De Wind speelt Haar zang.

Bij het invallen van de schemering verliet ik het kamp. Buiten zong ik neuriënd de aria uit Cantate 82 “Ich habe genug” van Johann Sebastian Bach:

Schlummert ein, ihr matten Augen,
Fallet sanft und selig zu!
Welt, ich bleibe nicht mehr hier,
Hab ich doch kein Teil an dir,
Das der Seele könnte taugen.
Hier muss ich das Elend bauen,
Aber dort, dort werd ich schauen
Süßen Friede, stille Ruh.

Deze Cantate had Johann Sebastian Bach geschreven voor 2 februari, Maria Lichtmis of “Purificatio Mariae” [5] – de reiniging van Maria – 40 dagen na Kerstmis. Toepasselijk: ik zong de reiniging van en voor mijn moeder, haar gedachtenis zij een zegen voor hier – in onze wereld – en voor daar – in het hiernamaals [6]. Voor mij zijn deze twee werelden van Haar altijd een en dezelfde geweest.

De volgende dag kwam ik terug om te kijken of het graf van mijn moeder er goed verzorgd bij lag. Ik had een plat rond steentje meegenomen: dit steentje heb ik op haar graf gelegd.

[7]

Daarna ben ik langs de Katholieke kapel, de Christelijke verzoeningskerk en de Joodse gedenkruimte gelopen. Geen van de ruimten was voor mij uitnodigend om te betreden.

[7]

[9]

[10]

[11]

In Ulm had ik het studie model voor het continuüm gezien dat het gehele universum omvat in al Haar eenvoud en beperking. Binnenkant en buitenkant wisselen continu. Deze verzoeningsruimte geeft beschutting en neemt tegelijkertijd alles uit het universum ademend in zich op in geborgenheid en ontvankelijkheid. Mijn moeder, haar gedachtenis zij een zegen – voor hier en voor daar.

[12]

Op 2 November – de dag van Allerzielen – ben ik in de loop van de middag naar het graf van mijn moeder gegaan. Het steentje was verdwenen. Dat kon ik begrijpen, anders zou er een berg van steentjes ontstaan. Bij haar graf heb ik het gebed van Kaddish gezegd.

Tegen het vallen van de duisternis ben ik verder gegaan. De gevoelens bij mijn vertrek heb ik later gelezen in de Zen koan: “Ieder van U heeft Uw eigen licht. Als jij het wil zien, dan is het niet mogelijk. De duisternis is donker, donker. Nu, wat is Uw/Jouw licht? …… Het antwoord is: De ruimte van het Universum, de weg.” [13]

Landlopers zijn niet welkom in Dachau. Ik ben weer verder getrokken. De winter viel in. Het graf van mijn vader heb ik 10 jaar later in 1993 bezocht: toen was ik daar toe in staat. Eerst heb ik een aantal jaren in kloosters gewoond”, zeg jij.

Het volgende bericht gaat over jouw kloosterjaren.


[1] Zie bericht “Man Leben – op weg” van 14 oktober 2011.

[2] Zie bericht “Man Leben – op weg 2” van 17 oktober 2011.

[4] De bronnen melden variërende aantallen. De aantallen in dit bericht komen uit: http://www.dachau.nl/het_kamp/historisch/index.html en http://en.wikipedia.org/wiki/Dachau_concentration_camp

[6] Zie ook: Wieseltier, Leon, Kaddisj. Amsterdam: De Bezige Bij, 1999, p. 11

[12] Model for the continuous study of the workshop of Tomas Maldonado. Bron afbeelding:  http://en.wikipedia.org/wiki/Ulm_School_of_Design

[13] Vrije weergave van Yunmen’s light – casus 86 uit de Hekiganroku. Zie ook: Aitken, Robert, The Mind of Clover – Essays in Zen Buddhist Ethics. New York: North Point Press, 2000⁸. pag. 62. Opmerking: Volgens de bronnen is het antwoord in deze koan: “De opslagruimte, de poort/weg”. De Engelse versie voor “opslagruimte” is “storeroom” of “kitchen storage”; hier is dit begrip weergegeven als “de ruimte van het Universum” met verwijzing naar “Deine Seele ist die ganze Welt” – zie ook: Hesse Herman, Siddhartha. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag: 1989 p. 10. De Engelse versie voor “poort/weg” is “gate en gateway”; in het Sankriet betekent “gate” onder andere “gaande, en de locativus voor gaan”.

Man Leben – leven van alledag


Wie soll man leben

Jij vervolgt met jouw bedrage aan de samenleving en het leven van alledag in Amsterdam:

“Mijn algemene ontwikkeling heb ik doorlopen op een katholieke lagere school in Zuid Limburg en een Christelijke middelbare school in Rotterdam. Door mijn tante heb ik in mijn middelbare schooltijd regelmatig de joodse geschriften bestudeerd. Indertijd waren dat voor mij volledig verschillende werelden. Nu ik terugkijk, zie ik vooral de grote overeenkomsten.

Onbevangen ben ik in Delft een vrijgesteld leven begonnen met mijn studie Bouwkunde. Net na mijn 21st verjaardag volgde de ontnuchtering. Mijn tante legde rekenschap af over haar voogdij over mij en over de afhandeling van de erfenis van mijn ouders en familie. Zij had het uitstekend gedaan, maar het tijdsgewricht zat tegen. Hierna heb ik in vier jaar mijn studie afgerond met redelijk tot goed afstudeerwerk op het gebied van utiliteitsbouw.

De wereld van alledag nam mij in zich op. Ik heb eerst een blauwe maandag op een architecten bureau gewerkt aan utiliteitsprojecten. Via dit bureau ben ik in de handel in bouwmaterialen terecht gekomen. Begin jaren zestig kwam er veel meer geld in de samenleving en er was meer geld beschikbaar voor bouwmaterialen. Op dit tij ben ik meegelift.

[1]

Door mijn werk op het architecten bureau heb ik mijn vrouw en moeder van drie kinderen leren kennen. Op de middelbare school en de eerste twee jaren van mijn studie ben ik enkele keren verliefd geweest, maar er was altijd een afstand. Nu zag ik haar en zij leek in een witte gloed te staan; niet zo erg als toen ik op de lagere school voor het eerst verliefd werd. Toen sloeg de bliksem in en alles was volkomen wit, nu was het lieflijker en zij stond alleen in een witte gloed. Gelukkig kon ik nog enkele zinvolle woorden uitbrengen. De tweede keer had ik de durf om haar mee uit te vragen. Zo ging het verder. Wij zijn snel verloofd en in 1959 zijn wij getrouwd. Een korte tijd hebben wij in een flat gewoond en toen de kinderen kwamen, zijn wij naar een doorzonwoning in de buurt van Amsterdam verhuisd.

De handel in bouwmaterialen was heel succesvol. Voor mij begonnen mijn “Jaguar” jaren.

[2]

Ik hou de beschrijving van deze “Jaguar jaren” kort, omdat Lucy Irvine [3] in haar verslag van het verblijf op een verlaten eiland in de Stille Oceaan het niet kon uitstaan als haar compagnon “G” begon over zijn “Jaguar days”. Onze welstand nam toe en wij verhuisden naar een vrijstaande woning aan de rand van Amsterdam; wij gingen met vakanties steeds verder weg. De kinderen gingen naar de lagere school en alles leek rustig verder te kabbelen.

Met de toegenomen welstand ontstond er aan het einde van de jaren 60 een sluimerend onbehagen in de samenleving die ook in ons gezin een plaats kreeg. Structuren en manieren van samenleven veranderden, waarden en normen veranderden en wij voelden een grote toename van vrijheid [4] en mogelijkheden. De verbeelding leek aan de macht te komen. De sleur van een vast gezin met vaste manieren van samenleven veranderde in een vrijer gezin met vrije omgangsvormen. Ons huwelijk ging toen over in een vrij huwelijk waarin plaats was voor andere relaties. De Jaguar was als gezinsauto ingeruild tegen een Renault 4 – een heerlijk rijdende auto, die deinde zoals alles in die tijd –, want we voelden ons nog steeds jong en alternatief en we wilden wat.

[5]

Het werk ging nog even voorspoedig en vroeg om een andere auto – een Saab 99. Terugkijkend was de vreugde van deze vrijheid en het aangaan van andere relaties vluchtig en oppervlakkig; de sluimerende onvrede bleef aanwezig.

[6]

De tweede feministische golf rolde ook ons gezin binnen. Na ons trouwen hield mijn vrouw op met werken, zij zorgde voor alles in en rondom het huis, en voor de kinderen; ik zorgde voor het inkomen, voor alle officiële zaken en het beheer van ons eigendom. Samen maakten we plannen voor de toekomst en overlegden over belangrijke beslissingen. Alles was mooi verdeeld zoals toen gebruikelijk. We begonnen met een rustig huwelijk zoals iedereen in die tijd. De hippietijd maakte alles vrijer en joliger; de kleding werd alternatief en de relaties ook. Begin jaren 70 wilde mijn vrouw zich gaan ontwikkelen en zich oriënteren op haar plaats in de samenleving.

Mijn vrouw ging zich ontplooien; zij begon een studie Talen aan de Universiteit van Amsterdam. Haar sociale leven veranderde – haar nieuwe vriend kwam in ons leven en niet veel later gingen zij met de kinderen een andere weg: zij werd mijn ex-vrouw en een bezoekregeling met de kinderen volgde. Mijn sociale leven veranderde: er kwamen enkele vriendinnen in mijn leven en mijn vriendenkring veranderde, want onze scheiding had ook een scheiding in de familie en vriendenkring tot gevolg – “partir est mourir un peux”. Mijn innerlijk onbehagen en onvrede bleef.

Met deze veranderingen kwam er ook zicht op andere religies: in mijn leven hadden het Katholicisme, het Christelijk en Joods geloof al een plaats gevonden – de laatste 25 jaar een sluimerende plaats. Met de alternatieve beweging kwamen ook Oosterse religies in beeld, waarvan het Boeddhisme en het Hindoeïsme later een belangrijke rol in mijn leven zouden gaan spelen.

Aan het einde van de jaren 70 ben ik enkele jaren – naast mijn werk in de handelsfirma – deeltijd docent voor modulaire bouwelementen geweest aan de TU Delft. Ik had toen al een deel van mijn werk overgedragen aan jongere collegae. In die tijd volgde ik de colleges filosofie van professor W. Luijpen. Zijn kijk op de samenleving heeft grote invloed op mij gehad.

In 1980 was mijn tante in korte tijd aan een ziekte overleden. Ik heb de begrafenis georganiseerd en de bijkomende zaken afgehandeld. Op dat moment was zij weer mijn naaste familielid. Haar graf heb ik op de Katholieke manier rond 1 november jaarlijks bezocht.  Alleen haar wens om haar volgens de Joodse dodenherdenking [7] te eren, kon ik toen nog niet vervullen. Ik was er nog niet rijp voor.

In het voorjaar van 1982 overleed plotseling mijn peetoom in Zuid Limburg. Mijn leven was aan verandering toe. Ik ben mijn peettante gaan helpen op de boerderij: ik ging weer in Zuid Limburg wonen en ik werd tijdelijk boer. Voordat ik vertrok, heb ik mijn zaken in Amsterdam afgehandeld en het huis verkocht. Voor de kinderen heb ik – net als mijn grootouders voor mijn ouders hebben gedaan – een klein basis kapitaal in deposito veilig gesteld. Mijn familie heeft deze verandering niet op prijs gesteld. Nu ik terugkijk, had ik enkele stappen niet zo doortastend moeten nemen, maar toen voelde ik dat deze verandering op mijn weg lag”, zei jij.

“Ik herinner mij die verwarrende tijd. In Limburg drong die wat later door, maar aan het einde van mijn middelbare schooltijd had iedereen lang haar en kleurige kleren. Tijdens mijn studie heb ik mij tegen mannen afgezet, want ik vond dat vrouwen een onrechtvaardige plaats in de samenleving hadden”, zeg ik.

“Toen wij trouwden was de samenleving anders georganiseerd. De veranderingen zijn later gekomen. Bij mijn terugkeer in Zuid Limburg ging ik weer een stuk terug in de tijd. De verhoudingen tussen mannen en vrouwen waren in Limburg nog niet zo veranderd”, zeg jij.

[8]

Het volgende bericht gaat verder over jouw terugkeer naar Limburg en hoe jij vandaar op drift raakte.

 

– “Wie ben jij – Deel 1” – is klaar om te downloaden –

– Zie pagina: “Wie ben jij – Deel 1”


[2] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/File:Jaguar.3point4.750pix.jpg

[3] Zie: Irvine, Lucy, Castaway. Harmondsworth: Penguin Books, 1984

[4] De werkwoord wortel “Vraj” betekent in het Sanskriet “gaan, lopen”. Bron: Egenes, Thomas, Introduction to Sanskrit – Part Two. Delhi: Motilal Banarsidass Publishers, 2005 p. 395. Volgens de elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta, heeft “Vraj” ook de betekenis “gaan naar (een vrouw)” en “geslachtsverkeer hebben met” net als het Nederlandse werkwoord “vrijen”.

Man Leben – jouw schooltijd


Ein Weg durch das Abenteurer, das man Leben nennt

Jij vervolgt met jouw middelbare schooltijd in Holland.

“In de zomer van 1946 is mijn tante bij mijn peetoom en peettante op bezoek gekomen. Zij heeft er een week gelogeerd. Na deze week ben ik bij mijn tante in een dorp in de buurt van Rotterdam gaan wonen. Het afscheid van mijn peetouders was niet makkelijk; gelukkig ben ik nog geregeld bij hun gaan logeren: iedere keer weer bijzonder.

In de trein in de buurt van Rotterdam verbaasde ik mij erover dat een land zo plat en leeg kon zijn. En zo vol sloten en slootjes. Later begreep ik dat dit het resultaat was van een eeuwenlang samenleven met het water en het drooghouden van de polders.

[1]

  [2]

Toen wij in ons nieuwe huis aankwamen, had mijn tante droef nieuws. Mijn vader en moeder hadden de oorlog en de gevolgen van het andere bewind uit Duitsland – dat ook Nederland had overspoeld – niet overleefd. Mijn vader was omgekomen in Auschwitz [3], mijn moeder aan ziekte in Dachau. Verder heeft mijn tante nooit meer over de oorlogstijd gesproken. Ik heb haar hierover nooit vragen gesteld: het was overduidelijk dat dit te pijnlijk was. Na de oorlog is zij door verre familie geholpen aan een betrekking op een handelskantoor.

In Holland woonde ik in een Christelijk dorp, ik ging naar een Christelijke middelbare school en wij gingen naar een Christelijke kerk met volkomen andere gebruiken. Wel moest ik van mijn tante regelmatig de Joodse geschriften bestuderen; deze erfenis van mijn voorouders werd niet verloochend. Alles weer even vreemd, ook mijn voornaam was vreemd en een Duits klinkende achternaam veroorzaakte in het begin ook bedenkingen. Ik kon de mensen wel verstaan, maar ze reageerden anders. Door mijn tongval en gedrag was ik opnieuw een buitenbeentje. Na de oorlog was er gebrek aan bijna alles en men was erg zuinig. In Holland werd veel melk gedronken – liefst een liter per dag; in Limburg werd alleen beetje melk in de koffie gedaan. Bij feesten was er als traktatie een plakje cake in plaats van overvloedig vruchtenvlaai: de buurvrouw in Limburg liet bij de bakker voor een belangrijk feest wel 24 verschillende vlaaien afbakken en die gingen allemaal op.

Na verloop van tijd raakte ik gewend aan ons nieuwe leven in Holland. Ik kreeg vrienden op de nieuwe school, ik werd weer in stilte verliefd en ik haalde na 6 jaar mijn diploma. Daarna ben ik in Delft Bouwkunde gaan studeren”, zeg jij.

“Jo Ritzen, die vanuit Zuid Limburg in Delft Technische Natuurkunde is gaan studeren, heeft in zijn autobiografie [4] geschreven dat de overgang van Limburg naar Holland de grootste verandering in zijn leven was. Jouw veranderingen zijn groter”, zeg ik.

“Voor mij was er geen keuze. Het kwam het zoals het kwam, het was zoals het was en het ging zoals het ging; net als het weer of de wind, niet anders”, zeg jij.

Het volgende bericht gaat over jouw studiejaren in Delft.

 

– “Wie ben jij – Deel 1” – is klaar om te downloaden –

– Zie pagina: “Wie ben jij – Deel 1”


[3] De naam Auschwitz is afkomstig van de Poolse plaatsnaam Oświęcim in de buurt van het kamp. Veel Joden die voor de oorlog in Oświęcim leefden, noemden deze plaats Oshpitzin – het Yiddish woord voor gast – omdat deze plaats voor de oorlog bekend was om haar gastvrijheid. Bron: Glassman, Bernie, Bearing Witness – A Zen Master’s Lessons in Making Peace. New York: Bell Tower, 1998, p. 4

[4] Ritzen, Jozef Maria Mathias, De Minister – Een Handboek. Amsterdam: Bert Bakker, 1998.

Man Leben – jouw eerste jaren


Wie kann man leben, wenn man nicht sterben will [1]

In het vorige bericht heb jij de geschiedenis van jouw voorouders en ouders – tot het moment dat jij in hun leven kwam – in een vogelvlucht verteld. Geen bestaand mens heeft model gestaan voor een van de hoofdpersonen. Hun namen zouden ook Alleman en Iederman kunnen zijn. Jij gaat nu verder met jouw eerste levensjaren:

“Op de avond waarop ik eind maart 1933 in het leven van mijn ouders kwam, hadden zij besloten om Frankfurt am Main te verlaten. Zij zijn naar Amsterdam verhuisd met achterlating van veel van hun bezittingen. Nooit hebben zij mij dat verteld, maar ik denk dat ik in deze nacht ben ontstaan binnen een cocon van liefde, hoop en vertroosting.

Eerst een schets van de tijd waarin ik ben ontstaan. Duitsland was na de nederlaag in “Een oorlog als geen ander, een oorlog als elkeen” vervallen in een diepe economische crisis met grote werkloosheid. In 1923 was door de herstelbetalingen de hyperinflatie van geld – als vertrouwenwekkend object in het midden – zo groot dat het verdiende salaris aan het einde van de ochtend in een heel brood moest worden omgezet, omdat in de loop van de middag dat geld nog maar enkele boterhammen waard was. Mijn grootouders hebben in die tijd een klein basiskapitaal in harde munt in Nederland en Zwitserland ondergebracht.

[2]

Mijn voorouders en ouders zijn altijd buitenbeentjes geweest in iedere samenleving – ook in Duitsland – met alle gevolgen van dien. In de tweede helft van de jaren 1920 en het begin van de jaren 1930 ontstond in Duitsland een overweldigende dadendrang, hoop en toorn – ijselijke toorn [3].  Autowegen werden aangelegd, industrie leefde op, een enorme drang tot leven ontstond en de soldatenlaarzen werden opnieuw in het vet gezet voor de mars vooruit. “Alles op de pof; wie gaat dat betalen”, zei de oma van Hermann Simon in Heimat – Eine deutsche Chronik [4] na een bezoek aan familie in het Ruhrgebied. De prijs in de toekomst was toen nog onvoorstelbaar [5].

[6]

Om dit onderling vertrouwen in de Duitse samenleving te bestendigen waren een “persoon in het midden”, “objecten in het midden”, “mythes” en “rituelen” [7] nodig. De zondebok in de samenleving was snel gevonden; mijn grootouders en ouders met andere afstammelingen van mijn voorouders werden aangemerkt als collectieve dragers van het kwade. Door het offeren en verwijderen van de zondebok uit de samenleving dacht het Duitse volk van al het kwade verlost te zijn. Het begon met kleine vernielingen en pesterijen, en het ging verder met rookoffers waarin onder andere Synagogen en boeken in brand werden gezet.

 [8]

Toen in maart 1933 het andere bewind in Duitsland alle volmachten had verkregen, besloten mijn ouders te vertrekken: zij wilde niet opgeofferd worden. Mijn grootouders zijn gebleven.

In Amsterdam ben ik begin januari 1934 geboren. Ook in Amsterdam was het crisis. Met het klein basiskapitaal van mijn grootouders uit de jaren 1920, konden mijn ouders een bestaan opbouwen in een wijk die leek op de Rivierenbuurt [9]. Mijn vader ging in de handel. Ik groeide op als een Amsterdamse jongen.

In mei 1940 overspoelde het andere bewind uit Duitsland ook Nederland. Enkele kennissen van mijn ouders pleegden zelfmoord, omdat zij in wanhoop geen andere uitweg meer wisten. Mijn ouders vervolgenden hun leven. In september 1940 ging ik gewoon naar de lagere school. Behalve de “J met gele ster” op mijn kleren, ging het leven gewoon verder tot het einde van 1941. Op een avond voordat ik bij mijn tante ging logeren, hebben mijn ouders mij gezegd dat ik lang weg zou blijven, maar uiteindelijk zou alles goed zou komen.

Bij mijn tante ben ik een nacht gebleven. Via enkele tussenstations ben ik met een nieuwe voor- en achternaam op een boerderij in Zuid – Limburg beland. Mijn officiële naam was van dat moment Hermanus [10] Maria Jacobus [11] Leben; ik was Katholiek gedoopt. Men noemde mij Man – een naam die ook met tegenwind over de velden ver draagt”, zeg jij

“Ik kom ook Zuid Limburg. Ik herkende jouw voornaam “Man” meteen. Er zijn daar zoveel voornamen die ver over de velden dragen. Math van Mattheüs, Wiel van Wilhelmus, Sjeng of Sjang van Johannes, Sjraar van Gerard, Joep van Josef, Pie van Peter, Nant van Ferdinand, Sjoef, Sjier. Bij al deze namen heb ik gezichten”, zeg ik.

“Al deze namen en gezichten draag ik ook met mij mee”, zeg jij.

“En jouw ouders?”, vraag ik.

“Ik draag hen ook altijd met mij mee. Een klein jaar nadat ik mijn ouders voor het laatst heb gezien, is in 1942 mijn zusje geboren met de naam Carla [12]. Dat is het enige dat ik van haar weet. Nog steeds als ik vrouwen zie van haar leeftijd met mijn familietrekken, kijk ik of zij het is. Ik heb eens gelezen: ”Als er ook maar een haarbreedte verschil is, dan zijn hemel en aarde duidelijk gescheiden [13]. Er stond ook bij: “De weg van het hemelrijk is niet moeilijk, deze weg houdt niet van keuzes maken”. Later meer”, zeg jij.

Het volgende bericht gaat over jouw schooltijd in Zuid Limburg.

– “Wie ben jij – Deel 1” – is klaar om te downloaden –

– Zie pagina: “Wie ben jij – Deel 1”


[1] Vertaling: Hoe kan men leven, als men niet wenst te sterven.

[3] Zie ook: “Toorn, ijselijke toorn die ontelbare verschrikkingen bracht” in het bericht van 31 augustus 2001: Een oorlog als geen ander – de hoofdrolspelers

[4] Bron: Reitz, Edgar, Heimat – Eine deutsche Chronik. 1984 Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Heimat_(Edgar_Reitz)

[5] Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_wars_and_anthropogenic_disasters_by_death_toll en voor de prijs van de Spaanse griep aan het einde van de Eerste Wereld Oorlog: http://en.wikipedia.org/wiki/1918_flu_pandemic

[7] Zie eerdere berichten met gelijknamige titels.

[8] Foto van brand in de Synagoge in de Börnestraße in Frankfurt am Main tijdens de Kristallnacht op 9 November 1938. Bron afbeelding: http://www.frankfurt.frblog.de/ostend-industrieviertel-mit-juedischen-wurzeln

[9] Voorbeeld van geschiedenis van vluchtelingen uit Duitsland: http://www.zuidelijkewandelweg.nl/tijdtijn/razzia%27s.htm

[10] De naam Hermanus is samengesteld uit “Herr” en “Man”. Mogelijk is het Duitse woord “Herr” verwant met de werkwoord kern “√hṛ” die in het Sanskrit “offeren, aanbieden” en “nemen, wegnemen” betekent. Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta. Zie ook de eerste Chorus uit de Cantate 131 van van Johann Sebastian Bach: ”Aus der Tiefe rufe ich, Herr, zu dir. Herr, höre meine Stimme, lass deine Ohren merken auf die Stimme meines Flehens!“. “Man” betekent in het Sanskriet “denken/beschouwen/waarnemen”.

[11] Waarschijnlijk is deze naam nauw verbonden met de werkwoord kern “√śak” dat in het Sanskriet “vaardig, capabel zijn en in staat zijn tot” betekent.

[12] De naam Carla is samengesteld uit ”car” dat in het Sanskriet “bewegen, zwerven” betekent en “la” dat “ondernemen of geven” betekent.

[13] Bron: Wick, Gerry Shishin, The Book of Equanimity – Illuminating Classic Zen Koans. Somerville MA: Wisdom Publications, 2005 – casus 17, p. 54.