Het vuur in het bos [1] heeft de hele nacht gebrand. De volgende ochtend smeulde het nog steeds; pas in de middag doofde het vuur. De nachtelijke moordpartij aan de rand van het bos leverde niets op. De geur van het verbrandde bos mengde zich met de geur van dode lichamen en de aasvliegen waren overal.
Aan het begin van de volgende maanloze nacht verliet ik de militie. Ik liep de hele nacht; ik volgde de bestemming [2] van mijn roepnaam Kṛṣṇa [3] – in deze maanloze nacht ontsnapte ik levend uit de hel en ik ontliep de dood van Engaï [4]. Later hoorde ik dat enkele maanden later de militie was uitgemoord door het leger van het land. Net voor het eerste zonlicht heb ik mijn uniform en wapen weggedaan.
De volgende dag ruilde ik enkele bezittingen uit de militie tegen kleren. In ruim een week trok ik naar mijn moeders weidegrond [6]. Via informatie van bekenden vond ik haar tijdelijke verblijfplaats.
Zij zag mij al van afstand en mijn jongere broers en zussen kwamen op mij afgerend. Mijn moeder keek zielsgelukkig totdat zij mijn ogen zag – donker en koud als de nacht. Zij zag in mijn gezicht het vuur in het bos, mijn bewegingen weerspiegelden de hongerige geesten en aan mijn lichaam rook zij de hel. Ik kreeg te eten en ik kon blijven slapen, maar de volgende morgen stuurde zij mij weg met de woorden: “Van de wereld heb jij genomen, aan de wereld moet jij teruggeven. Daarna ben jij welkom als gast.”
Te voet ben ik naar de hoofdstad gegaan. Aan de rand van de stad kon ik tegen kost en inwoning hulpdocent zijn op een school. Tijdens de lesuren hielp ik de leerlingen bij de opdrachten en buiten schooltijd ging ik naar de bibliotheek om te studeren. Mijn Engels en Sanskriet verbeterden enorm en ik leerde en oefende de belangrijke epische verhalen zodat ik – net als mijn vader – verhalenverteller kon zijn.
In de stad ontmoette ik de mooiste mannen op wie ik heimelijk verliefd werd. Na een jaar leerde ik mijn eerste liefde kennen – zo gewoon, zo vanzelf, zo geborgen. Zijn naam was Arjen; ik noemde hem Arjuna [9]. Zijn ouders waren voor hun werk uit Nederland naar Nairobi verhuisd . Naar buiten waren wij vrienden, heimelijk waren wij geliefden. Zijn huid was veel lichter; hij studeerde aan de universiteit. Ik hielp hem met Sanskriet; hij hielp mij met Engels, Frans en Duits.
Twee jaren laten zijn wij naar mijn moeder gegaan. Zij begroette mij als haar verloren zoon. Al mijn broers en zussen waren blij om ons te zien. Enkele dagen later kwam mijn vader langs en wij waren gelukkig.
Mijn moeder zag meteen dat Arjen en ik meer dan alleen vriendschap hadden. Om mij te beschermen tegen de overweldigende krachten die een liefde tussen jongemannen in haar land opriepen, stuurde zijn mij weg naar een stad in een ver land waar mannen van mannen mogen houden. Zo overbrugde [10] zij het dilemma tussen haar wereldorde en plicht en het menselijk handelen [11]. Zij noemde de naam van de stad: Amsterdam. Enkele dagen later ben ik vertrokken. Ik heb mijn ouders nooit meer bezocht, maar zij vergezellen mij overal waar ik ga.
[1] Zie voor het vuur in het Khandava bos: http://www.sacred-texts.com/hin/maha/index.htm boek 1 Section CCXXVII en verder; Katz, Ruth Cecily, Arjuna in the Mahābhārata: Where Krishna is, there is victory. Delhi: Molital Banarsidass Publishers, 1990, p. 71 – 84
[2] In het Sanskriet betekent nāmadheya naast “naam” of “titel” ook “bestemming”. Bron: Maurer, Walter Harding, The Sanskrit Language, An Introductory Grammar and Reader. London: Routledge Curson, 2004 Deel II p. 771
[3] Kṛṣṇa betekent in het Sanskriet onder meer “zwart”, “blauw zwart”, “de donkere periode van de maancyclus” Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta
[4] Volgens een Masaï mythe geeft de God Engaï vee aan de mensen en hij brengt de mensen na de dood tot leven en laat de maan iedere dag sterven. Na een zonde waarin een tegenstander dood werd gewenst, liet Engaï de mensen sterven en hij bracht de maan iedere nacht weer tot leven. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Masa%C3%AF_(volk)
[5] Bron afbeelding: http://ki.wikipedia.org/wiki/File:Sunrise_over_Mount_Kenya.jpg
[6] In het Sanskriet betekent “nama” “weidegrond” (voor een nomadenvolk is dit een vorm van bestemming). Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta
[7] Bron afbeelding: http://nl.wikipedia.org/wiki/Masa%C3%AF_(volk)
[8] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Kenya
[9] Arjuna is een van de hoofdpersonen in de Mahābhārata. Hij is een van de vijf broers die allen met een vrouw Draupadi – de mooiste en invloedrijkste vrouw van haar tijd – in polyandrie samenleven. De vijf broers strijden voor hun rechtmatig deel van het koninkrijk, voor het herstel van de eer van Draupadi en voor behoud van de wereldorde. De naam Arjuna betekent onder meer “wit, helder”; in de naam is ook “arh” te herkennen dat “waardig, in staat tot” betekent.
[10] In het Sanskriet is een woord voor overbruggen: “yuj” dat ook “verbinden, voorbereiden, bevelen” betekent.
[11] Krishna [4] – de wagenmenner – zet in de Bhagavad Gita – een klein en oud deel van de Mahābhārata – Arjuna aan tot het betreden van het strijdperk waarin families, leraren en leerlingen tegenover elkaar staan in het spanningsveld tussen enerzijds de wereldorde en plicht (Dharmakshetra) en anderzijds het menselijk handelen (Kurukshetra). Dharmakshetra is samengesteld uit Dharma “plaatsen van voortdurende zelf/Zelf”, en “kshetra” – letterlijk: veld. Kurukshetra is samengesteld uit Kuru – een vervoeging van “kr” dat “maken, doen of handelen” betekent en “kshetra” – letterlijk: veld.