Tagarchief: verhalenverteller

Inleiding: Narrator – op weg


In plaats van een thuis

De maan en sterrenhemel

Als steevast gezel

– vrij naar haiku van: Inoue Shirō

Zolang ik besta, zijn er verhalenvertellers in mijn leven. Thuis, op school, in de synagoge, in de kerk, in boeken, in de klassieken uit de Oudheid, in de Tenach – de bijbel van het Jodendom – en in de Talmoed heb ik de belevenissen van de grote vertellers vernomen. Naast mijn moeder zijn de meest invloedrijke verhalenverteller in mijn leven: Jezus van Nazareth als Christus in het Nieuwe Testament van de Christelijke Bijbel, Siddharta Gautama als Boeddha, Mohammed de profeet en boodschapper van God in het Islamitisch geloof, Vyasa als schrijver van de Mahābhārata – het verhaal van India –, Homerus de dichter en zanger van de Ilias en de Odyssee, en Rumi of beter Jalāl al-Dīn de poet van onder andere Masnavi.

Voordat ik Narrator in Istanbul heb ontmoet, was een buitengewone wiskundige de meest wonderlijke verteller in mijn leven. Met alleen een koffer reisde hij van vriend naar vriend om daar enkele dagen te verblijven. Regelmatig logeerde hij enkele nachten bij mij in Amsterdam. Hij verhaalde over het verschil tussen eindigheid en oneindigheid, over priemgetallen, reeksen, verzamelingen en nul. Als welkomstgeschenk gaf hij mij altijd enkele van zijn wiskundeboeken die hij inwisselde tegen een paar technische boeken uit mijn boekenkast. Bij zijn afscheid vroeg hij oprecht of ik het niet erg vond dat hij nu weer verder moest gaan.

Narrator zag ik voor het eerst in de Süleyman moskee in Istanbul waar hij verwelkomde mij met: “Hier zijn lucht en aarde een”.  Ik antwoordde: “Dit, dat zijn wij nu”, waarbij hij wervelende met ruisende kleding. Suleyman moskee1[1]

Suleyman moskee3[1]

Die ochtend was ik op uitnodiging van Carla Drift in Istanbul aangekomen om aan onze Odyssee naar “Wie ben jij – een zoektocht naar ons bestaan” te beginnen. Carla Drift en ik hebben elkaar voor het eerst ontmoet bij een college filosofie die door Prof. Dr. W. Luijpen aan de Technische Universiteit in Delft werd gegeven. Hierna heeft ons leven zich regelmatig gekruist; wij hebben elkaar geholpen waar dat nodig was en wij hebben altijd genoten van elkaars gezelschap.

Enkele jaren geleden was Carla met een Caravan-Tractor combinatie door Europa gaan trekken. Op een heldere ijskoude nacht zag Carla een donkere ijskoude man in een slaapzak langs de kant van de weg. Nadat zij hem van een eeuwige droom had gered, zijn zij naar Istanbul getrokken waar wij van plan waren onze Odyssee te beginnen. Aan het einde van deze Odyssee hopen wij thuis te komen.

Narrator – terug op aarde


Het vuur in het bos [1] heeft de hele nacht gebrand. De volgende ochtend smeulde het nog steeds; pas in de middag doofde het vuur. De nachtelijke moordpartij aan de rand van het bos leverde niets op. De geur van het verbrandde bos mengde zich met de geur van dode lichamen en de aasvliegen waren overal.

Aan het begin van de volgende maanloze nacht verliet ik de militie. Ik liep de hele nacht; ik volgde de bestemming [2] van mijn roepnaam Kṛṣṇa [3] – in deze maanloze nacht ontsnapte ik levend uit de hel en ik ontliep de dood van Engaï [4]. Later hoorde ik dat enkele maanden later de militie was uitgemoord door het leger van het land. Net voor het eerste zonlicht heb ik mijn uniform en wapen weggedaan.

[5]

De volgende dag ruilde ik enkele bezittingen uit de militie tegen kleren. In ruim een week trok ik naar mijn moeders weidegrond [6]. Via informatie van bekenden vond ik haar tijdelijke verblijfplaats.

[7]

Zij zag mij al van afstand en mijn jongere broers en zussen kwamen op mij afgerend. Mijn moeder keek zielsgelukkig totdat zij mijn ogen zag – donker en koud als de nacht. Zij zag in mijn gezicht het vuur in het bos, mijn bewegingen weerspiegelden de hongerige geesten en aan mijn lichaam rook zij de hel. Ik kreeg te eten en ik kon blijven slapen, maar de volgende morgen stuurde zij mij weg met de woorden: “Van de wereld heb jij genomen, aan de wereld moet jij teruggeven. Daarna ben jij welkom als gast.”

Te voet ben ik naar de hoofdstad gegaan. Aan de rand van de stad kon ik tegen kost en inwoning hulpdocent zijn op een school. Tijdens de lesuren hielp ik de leerlingen bij de opdrachten en buiten schooltijd ging ik naar de bibliotheek om te studeren. Mijn Engels en Sanskriet verbeterden enorm en ik leerde en oefende de belangrijke epische verhalen zodat ik – net als mijn vader – verhalenverteller kon zijn.

[8]

In de stad ontmoette ik de mooiste mannen op wie ik heimelijk verliefd werd. Na een jaar leerde ik mijn eerste liefde kennen – zo gewoon, zo vanzelf, zo geborgen. Zijn naam was Arjen; ik noemde hem Arjuna [9]. Zijn ouders waren voor hun werk uit Nederland naar Nairobi verhuisd . Naar buiten waren wij vrienden, heimelijk waren wij geliefden. Zijn huid was veel lichter; hij studeerde aan de universiteit. Ik hielp hem met Sanskriet; hij hielp mij met Engels, Frans en Duits.

Twee jaren laten zijn wij naar mijn moeder gegaan. Zij begroette mij als haar verloren zoon. Al mijn broers en zussen waren blij om ons te zien. Enkele dagen later kwam mijn vader langs en wij waren gelukkig.

Mijn moeder zag meteen dat Arjen en ik meer dan alleen vriendschap hadden. Om mij te beschermen tegen de overweldigende krachten die een liefde tussen jongemannen in haar land opriepen, stuurde zijn mij weg naar een stad in een ver land waar mannen van mannen mogen houden. Zo overbrugde [10] zij het dilemma tussen haar wereldorde en plicht en het menselijk handelen [11]. Zij noemde de naam van de stad: Amsterdam. Enkele dagen later ben ik vertrokken. Ik heb mijn ouders nooit meer bezocht, maar zij vergezellen mij overal waar ik ga.


[1] Zie voor het vuur in het Khandava bos: http://www.sacred-texts.com/hin/maha/index.htm boek 1 Section CCXXVII en verder; Katz, Ruth Cecily, Arjuna in the Mahābhārata: Where Krishna is, there is victory. Delhi: Molital Banarsidass Publishers, 1990,  p. 71 – 84

[2] In het Sanskriet betekent nāmadheya naast “naam” of “titel” ook “bestemming”. Bron: Maurer, Walter Harding, The Sanskrit Language, An Introductory Grammar and Reader. London: Routledge Curson, 2004 Deel II p. 771

[3] Kṛṣṇa betekent in het Sanskriet onder meer “zwart”, “blauw zwart”, “de donkere periode van de maancyclus” Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

[4] Volgens een Masaï mythe geeft de God Engaï vee aan de mensen en hij brengt de mensen na de dood tot leven en laat de maan iedere dag sterven. Na een zonde waarin een tegenstander dood werd gewenst, liet Engaï de mensen sterven en hij bracht de maan iedere nacht weer tot leven. Bron:  http://nl.wikipedia.org/wiki/Masa%C3%AF_(volk)

[5] Bron afbeelding: http://ki.wikipedia.org/wiki/File:Sunrise_over_Mount_Kenya.jpg

[6] In het Sanskriet betekent “nama” “weidegrond” (voor een nomadenvolk is dit een vorm van bestemming). Bron: elektronische versie van het woordenboek Monier-Williams – MWDDS V1.5 Beta

[8] Bron afbeelding: http://en.wikipedia.org/wiki/Kenya

[9] Arjuna is een van de hoofdpersonen in de Mahābhārata. Hij is een van de vijf broers die allen met een vrouw Draupadi – de mooiste en invloedrijkste vrouw van haar tijd – in polyandrie samenleven. De vijf broers strijden voor hun rechtmatig deel van het koninkrijk, voor het herstel van de eer van Draupadi en voor behoud van de wereldorde. De naam Arjuna betekent onder meer “wit, helder”; in de naam is ook “arh” te herkennen dat “waardig, in staat tot” betekent.

[10] In het Sanskriet is een woord voor overbruggen: “yuj” dat ook “verbinden, voorbereiden, bevelen” betekent.

[11] Krishna [4] – de wagenmenner – zet in de Bhagavad Gita – een klein en oud deel van de Mahābhārata – Arjuna aan tot het betreden van het strijdperk waarin families, leraren en leerlingen tegenover elkaar staan in het spanningsveld tussen enerzijds de wereldorde en plicht (Dharmakshetra) en anderzijds het menselijk handelen (Kurukshetra). Dharmakshetra is samengesteld uit Dharma “plaatsen van voortdurende zelf/Zelf”, en “kshetra” – letterlijk: veld. Kurukshetra is samengesteld uit Kuru – een vervoeging van “kr” dat “maken, doen of handelen” betekent en “kshetra” – letterlijk: veld.

Carla Drift – Een nomadenbestaan 3


Aan het einde van de zomervakantie had het schoolbestuur geen behoefte aan een leerkracht voor exacte vakken. Ik besloot verder te trekken. Na de zwarte bladzijde in mijn geschiedenis was de trektocht niet meer interessant. Het leven was dof en mat geworden, net als een maaltijd die naar stopverf smaakt. Maar ik moest verder. Er was geen andere keuze, want ik hoorde niet thuis op de plaats waar ik toen was. De dagen regen zich aan elkaar. Het werd herfst en het was snel donker voor de avondmaaltijd. De heuvels toonden zich in een donkere rode gloed als geronnen bloed.

[1]

De winter viel dat jaar snel. Eind november vroor het stevig en er was al sneeuw gevallen. Begin december vond ik in de loop van de ochtend een man in een veel te dunne slaapzak. De man had een donkere blauwe huidskleur, maar nu zag hij erg bleek. Door de onderkoeling was hij niet goed aanspreekbaar. Met moeite kreeg ik hem mijn caravan. Ik zette de verwarming hoog, legde hem in mijn bed en ben bij hem gaan liggen. Voor eerste keer was ik blij met een opvlieger door de overgang. Na enkele uren was de man nog steeds rillerig en bibberig. Ik heb wat te eten en drinken voor hem gemaakt dat hij met grote tegenzin tot zich nam. Om de paar uur heb ik dit herhaald. De volgende dag zijn wij naar een wintercamping gegaan. De eigenaar keek achterdochtig naar de man met het uiterlijk van een zwerver. Op deze camping hebben wij zijn kleren gewassen. Hij is onder de douche geweest en ik heb zijn haren en baard verzorgd. Nu zag hij er weer toonbaar uit. Door deze zorg had ik tijdelijk een doel in het leven.

In mijn jeugd moederde ik zonder echt succes over mijn zussen en met succes over mijn poppen, maar dat telt niet. Later had ik nooit meer voor iemand hoeven zorgen. Ik hoefde alleen voor mijzelf te zorgen – een eenzame vogel kent niet anders. Tijdens mijn onderzoeken zorgden soms anderen ervoor dat ik niet in gevaar kwam. Maar nu had iemand mijn zorg nodig – een trotse man.

Hij was rond 1960 in Afrika geboren. Zijn moeder zorgde voor hem, voor zijn broers en zussen en voor zijn vader. Zijn vader was een rondtrekkende verhalenverteller die verzorging en onderdak kreeg wanneer hij langskwam. Hij vertelde dan zijn avonturen en iedereen was gelukkig.

Op school had hij leren lezen en schrijven bij de nonnen. De rest van zijn leven bezocht hij onderweg iedere bibliotheek voor voedsel voor zijn gedachten. Het vertellen van verhalen leerde hij van zijn vader.

Met het veranderen van jongen naar jongeman, merkte hij dat zijn liefde uitging naar andere jongemannen. Zijn moeder stuurde hem weg naar een land waar mannen van mannen mogen houden. Na een lange reis was hij in Amsterdam gekomen. Zijn leven was een feest. Zijn verliefdheid geurde exotisch door de stad: hij kwam de mooiste minnaars tegen. Maar ook in deze stad sliep hij in de buitenlucht – op een balkon of met alle ramen open als hij bij iemand overnachtte. Van exotische jongeman werd hij een oudere man met grijzend haar en een vlasbaard. De verliefdheden vervlogen even snel als de jaren. Dit voorjaar is hij op drift geraakt; zijn zwerversbestaan begon. Later zal hij meer over zijn leven vertellen.

[2]

Nog steeds kon en wilde hij niet onder een dak slapen; de eerste nachten na onze ontmoeting was hij veel te zwak voor inspraak – ik liet een lampje aan. Voor de volgende koude nachten hebben wij de sterrenhemel in lichtgevende verf op de binnenkant van het hef-dak van de caravan geschilderd: het leek of wij in het donker onder een sterrenhemel lagen. Als het mooi weer was, sliepen wij buiten.

Samen zijn wij de winter verder getrokken. Wij vertelden elkaar van onze avonturen. Ik vertelde ook in bedekte termen over de zwarte bladzijde in mijn geschiedenis. Hij vertelde zijn donkere pagina’s. Een relatie hadden wij niet, want hij hield van mannen en ik was op dit gebied gesloten.

Het volgende bericht gaat over de aanvang van onze Odyssee.


[2] Bron afbeelding: bewerking op verschillende manieren van een foto.